1.   gade zn. 'echtgeno(o)t(e)'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. gegade 'echtgenoot, partner' [1200; CG II, Servas], gegade 'gelijke' [1287; CG II, Nat.Bl.D], ghegaet 'id.' [1390-1410; MNW-R], daarnaast zonder voorvoegsel: gade 'echtgenoot, partner' [1357; MNW gade], gaye 'mannetje of wijfje van een dier' [1485; MNW gaye]; vnnl. gadei, gaeye 'partner van een vogel' [1599; Kil.], gade 'echtgenote' [1654; WNT], eens konings dochter, die geen gade in schoonheit kent 'die haars gelijke ... niet kent' [1663; WNT].
Zelfstandig gebruik van het bn. ghegaeyt 'verbonden, gelijk, passend bij' (niet eerder geattesteerd dan 1561; MNW gaden], oorspr. het verl.deelw. bij mnl. gaden, gaeyden 'overeenkomen, zich verenigen, passen, voegen'. Zie ook eega, gadeslaan, gading, gegadigde, weerga.
Os. gigado; ohd. gegate 'genoot', mhd. (ge)gate (nhd. Gatte 'echtgenoot'); nfri. geade 'gelijke; echtgenoot, -genote'; oe. (ge)gada 'gezel'. Bij het werkwoord mnl. gaden horen: mnd. gaden, 'passen, bevallen, zich verenigen'; ohd. bigaton (mhd. gaten 'samenkomen, passen'); ofri. gadia 'verenigen'; < pgm. *gad-ōn-.
Pgm. *gad-ōn is verwant met Oudkerkslavisch godŭ 'passende tijd' (Russisch god 'jaar'), godĭnŭ 'passend, bevallend' (Russisch gódnyj 'passend'), misschien ook met Litouws goda 'eer'; hierbij is een wortel pie. *ghedh- (IEW 424) te reconstrueren. Misschien bestaat er ook verwantschap met goed 1. Het ontbreken van zekere Indo-Europese verwanten, behalve in het Balto-Slavisch, lijkt erop te wijzen dat dit substraatwoorden zijn.
Verwant is verder nog mnl. gader 'verbinding', waaruit de voorzetselgroep te gader 'gezamenlijk' ontstond, die ook is terug te vinden in Engels together 'id.'; zie verder allegaartje en vergaderen.


  naar boven