|
1. |
geducht bn. 'ontzagwekkend, gevreesd' categorie: geleed woord Mnl. eerst in de letterlijke betekenis 'bevreesd, angstig', bijv. in daer menich af was sere geducht 'waar menigeen zeer bevreesd voor was' [1315-35; MNW-R], maar ook al in de betekenis 'vreesaanjagend', bijv. in: der walewein es sere gheducht 'de heer Walewein is zeer vreeswekkend' [1350; MNW-R]. De vaste verbinding mnl. gheduchte heere [1405; MNW afsceden] (ook nog vnnl.) is wrsch. niet meer dan een vaste formule van respect. Verl.deelw. van duchten 'vrezen', gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
|
naar boven
|