1.   schuim zn. 'blaasjes op een vloeistof'
Mnl. schum 'schuim' [1240; Bern.], sc(h)ume, sch(h)uum 'id.; metaalslak, metaalafval' in sine scumen es dicken goet 'de slak ervan (van lood) is dikwijls waardevol' [1287; VMNW], ende hem liep die scume Over sine leppen bede 'en het schuim stond hem op de lippen' [1390-1410; MNW-R]; vnnl. schuym, ook 'het onzuiverste, het slechtste' in Het schuym der rabauwen 'de slechtste van alle schurken' [1580; iWNT], het schuym van menschen 'het slechtste deel van de mensheid' [ca. 1626; iWNT], het schuym van alle sonden 'de ergste zonden' [1643; iWNT].
Mnd. schūm; ohd. scūm [11e eeuw; Pfeifer] (nhd. Schaum); nfri. skom, skûm; me. scume, scum (ne. scum 'laagje op vloeistof, mensen van het laagste allooi', wrsch. < mnl.); nijsl. skúm, nzw./nde./nno skum; alle 'schuim', < pgm. *skūma-. Het Engelse woord is wrsch. ontleend aan het Middelnederlands. Het is onzeker of de Scandinavische woorden erfwoorden zijn of ontleend aan het Middelnederduits. De korte u in deze talen is in elk geval secundair. Het Germaanse woord is overgenomen, mogelijk al vroeg via vulgair Latijn scuma, in het Frans en de meeste andere Romaanse talen: Oudfrans escume [ca. 1130; Rey] (Nieuwfrans écume); Italiaans schiuma 'schuim' [1310-13; DELI], Oudprovençaals, Catalaans en Portugees escuma.
Misschien een uitbreiding pie. *skuH-mo- van de wortel *(s)keuH- 'bedekken, omhullen' (IEW 951), zie schuilen.
Uit de basisbetekenis 'schuim' ontstond al in het Middelnederlands de betekenis 'metaalslak, onzuiverheden die vrijkomen bij de metaalbereiding', vanwege de op gestold schuim lijkende vorm die dat afval aannam. Deze betekenis raakte in het Vroegnieuwnederlands verouderd, maar heeft wel geleid tot de overdrachtelijke betekenis 'het onzuivere, het onzuiverste', in het bijzonder met betrekking tot personen 'groep personen van het laagste allooi'.
schuimen ww. 'schuim vormen; van schuim zuiveren'. Mnl. schumen 'schuim vormen' [1240; Bern.], 'van schuim zuiveren' in men siedet honech ende scumet dar nar 'men kookt honing en verwijdert daarna het schuim' [1287; VMNW]. Afleiding van schuim.
Fries: skom, skûmskomje, skûmje


  naar boven