1.   drinken ww. 'vloeistof tot zich nemen'
categorie:
substraatwoord
Onl. drinkan, bijv. thia druncun uuin 'die wijn dronken' [10e eeuw; W.Ps.], (infinitief) drinkan, (verl. tijd) drank 'dronk', drunchan 'zij dronken' [1100; Will.]; mnl. drinken 'drinken': (gesubstantiveerde infinitief) in drinkene ende in etene 'in het drinken en het eten' [1230-31; CG I,25, Gent] en Limburgs drenken 'drinken' [1240; Bern.].
Een herkomst valt nauwelijks te geven. Verwanten in andere Indo-Europese talen zijn niet met zekerheid aan te wijzen, zodat het voor de hand ligt om een substraatwoord aan te nemen. Zie ook dronk, dronken.
Os. drinkan; ohd. trincan; ofri. drinka, oe. drincan; on. drekka; got. drigkan; < pgm. *drenkan- 'drinken'.
Verband met de wortel pie. *dhergh- 'vochtig worden' (IEW 251-52) of *dhreg- 'vochtig worden' (IEW 273) is weinig waarschijnlijk.


  naar boven