|
1. |
driehoek zn. 'geometrische figuur' categorie: geleed woord, leenvertaling, purisme Mnl. driehoec 'geometrische figuur' [1351; MNW]. Ouder dan het zn. zijn bijvoeglijke vormen als drie hoekede, 'driehoekig, met drie hoeken' [1287; CG II, Nat.Bl.D]. Samenstelling uit drie en hoek, leenvertaling van Latijn triangulum 'driehoek', zie triangel. De wiskundige en taalpurist Simon Stevin (1548-1620) heeft bijgedragen aan de verspreiding en acceptatie van het woord. Het Duits kent Dreieck [ca. 1600], verder hebben de meeste Europese talen een van Latijn triangulum afgeleide vorm. Fries: drijehoek
|
naar boven
|