1.   expressie zn. 'uitdrukking'
categorie:
leenwoord
Vnnl. expressie 'uitdrukking, uitspreking' [1577; Werve], 'uitdrukkelijke vermelding' [1594; WNT Aanv.], 'formulering (van een frase)' [1680; WNT Aanv.], 'uitdrukking van gevoelens door middel van een kunstwerk' [1847; Kramers], 'id. door middel van het gelaat' [1893; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans expression 'uitdrukking' [ca. 1360; Rey], 'formulering' [1547; Rey], eerder 'uitpersing (in de geneeskunde)' [1314; Rey], ontleend aan Latijn expressiō 'uitpersing; formulering', afleiding van het werkwoord exprimere, gevormd uit ex- en premere 'drukken', zie persen.
De meest gebruikelijke betekenis heeft thans vooral betrekking op kunstuitingen: ze zijn de uitdrukking van wat een kunstenaar ons door zijn kunstwerk wil laten ondergaan. Verder kan een genetische aanleg al dan niet tot expressie komen [1955-56; WNT Aanv.]. Ook treedt expressie wel op, vooral in het BN, als verkorting voor expressievak als schoolvak.
expressief bn. 'rijk aan expressie'. Nnl. expressief "nadrukkelijk, ter zaak, vol uitdrukking" [1824; Weiland]. Ontleend aan Frans expressif 'met veel expressie' [1832; Rey], een afleiding van het zn. expression.


  naar boven