1.   kaak 1 zn. 'mondbot'
categorie:
substraatwoord
Mnl. cake 'mondbot' in dupperste cake roeret allene 'alleen de bovenkaak kan bewegen' [1287; CG II, Nat.Bl.D], ook 'wang' in sinen baert van der caken ... sceren [ca. 1410; MNW]; vnnl. kaecke 'kaak' [1599; Kil.], ook 'kieuw' [1599; Kil.].
Ook mnd. kāke; < pgm. *kēka-. Met andere stamklinkers: pgm. *kekō-, waaruit: mnd. kēke; ozw. kœke (nzw. käke), nno. kjake; pgm. *kōkō-, waaruit on. kók 'mond'; pgm. *keuk-, waaruit: ofri. tziake (nfri. vero. tsjeak, naast kake < vnnl.); oe. cēoce (ne. cheek 'wang'); pgm. *kaukō-, waaruit oe. cēace; alle met betekenis 'kaak', tenzij anders aangegeven.
Er zijn geen verwante woorden buiten het Germaans. De klinkervariatie en de niet-Indo-Europese structuur van de potentiële reconstructie pie. *gVg-, met twee stemhebbende medeklinkers, kunnen duiden op herkomst uit een voor-Indo-Europese substraattaal.
Voor een afleiding van kaak 'kieuw' zie kaken. In de Zuid-Nederlandse dialecten betekent kaak of kake alleen 'wang'.
Fries: tsjeak, kake


  naar boven