1.   apporteren ww. '(terug)brengen'
categorie:
leenwoord
Nnl. apporteren '(terug)brengen (door een hond)' [1833; WNT zoeken]. Eerdere vindplaatsen alleen als woordenboekingang bij Hofman en Meijer (1650-1805): apporteren "bybrengen, toebrengen". De woordenboekschrijver Weiland (1824) is zich met apporteren "brengen, halen" wrsch. al wel bewust van het apporteren tijdens de jacht door een hond, die immers niet zozeer alleen brengt, maar vooral ook het geschoten stuk wild haalt, een niet-etymologische betekenis.
Ontleend aan Frans apporter '(terug)brengen door een hond' [1675; Rey], eerder al algemener 'aanvoeren' [1080; Rey], ontleend aan Latijn apportāre 'aanvoeren, veroorzaken', gevormd uit ad- 'naar' en portāre 'dragen, brengen', zie port.
In het Frans is deze specifieke betekenis met betrekking tot honden inmiddels overgegaan op rapporter (hetzelfde woord met voorvoegsel re-) [1690; Rey].
Fries: apportearje


  naar boven