1.   applicatie zn. 'toepassing'
categorie:
leenwoord
Vnnl. applicatie 'het toepassen van een uitwendig geneesmiddel' [1595; WNT Supp.], 'toepassing, aanwending' [1635; WNT Supp.]; nnl. 'toepassingsprogramma voor de computer' [1981; Sijs 2001].
Ontleend aan Frans application [1314] < Latijn applicātiō 'aansluiting' bij het werkwoord applicāre 'voegen tegen, aansluiten bij', gevormd uit ad- en plicāre 'vouwen', verwant met vlechten. De moderne betekenis van (computer)applicatie is uit het Engels overgenomen, dat het woord application 'toepassing' [voor 1398; BDE] zelf weer aan het Frans heeft ontleend.
appliceren ww. 'toepassen'. Mnl. appliceeren 'aanwenden, bestemmen' [1467-90; MNHWS]; vnnl. appliceert (3e pers. ev.) "dat is een woert bi den anderen te voeghen dat bi een dient" [1503; Boutillier], appliceren 'aanbrengen van uitwendige geneesmiddelen' [1595; WNT Supp.], ook van het toepassen van een bijbeltekst gezegd [1607; WNT Supp.], 'toepassen' [1650; WNT Supp.]. Uit Latijn applicāre. ◆ appliqueren ww. 'versieren door oplegwerk op te naaien' [1908; WNT Supp.] is direct ontleend aan Frans appliquer 'opplakken' en wordt voornamelijk voor naaldwerk gebruikt. Men ziet echter ook de vorm appliceren in deze betekenis.
Fries: applikaasje


  naar boven