1.   appetijt zn. 'eetlust'
categorie:
leenwoord
Mnl. appetijt 'eetlust' [1265-70; CG II, Lut.K].
Ontleend aan Frans appétit 'eetlust' [13e eeuw; Rey], eerder al algemener 'verlangen' [ca. 1180; Rey] < Latijn appetītus 'verlangen', afgeleid van appetere 'verlangen naar, naderen', gevormd uit ad- en petere 'reiken, verlangen, putten', zie petitie.
appetijtelijk bn. 'smakelijk'. Vnnl. appetijtelijc voetsel [ca. 1540; WNT Supp.]. Afleiding met -lijk.


  naar boven