1.   appelflauwte zn. 'licht gevoel van flauwte'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. appel-floute [1646; WNT].
In verband met dit woord wordt wel de uitspraak van Dodonaeus uit 1608 geciteerd: "Alle appelen zijn goet den genen ('voor degenen') die haest in onmacht vallen oft flaeuw van herten zijn", waarmee gesuggereerd wordt dat deze flauwte door het eten van een appel zou verdwijnen. Vercoullie verklaart het woord als een volksetymologische vervorming van apoplexie 'beroerte, hersenbloeding' < Grieks apoplḗxia, bij het werkwoord apoplḗssein 'door een flauwte treffen', gevormd uit apo- 'weg-, af-' en plḗssein 'slaan', en vergelijkt het met het Engelse volkstaalwoord appleplexie.
Fries: appelflaute


  naar boven