1.   appelflap zn. 'appelgebak'
categorie:
geleed woord
Nnl. appelflap [1919; WNT flap III], naast appelbeignets [1863; Rijnhart Woordenboek voor het Praktische Leven I].
Deze samenstelling uit appel 1 en flap is betrekkelijk recent. Dale 1872 geeft als enige betekenis van flap 'slag, schop', maar nu is het vooral iets dat dubbelgevouwen kan worden en een beetje slap is, zoals een lapje deeg. Misschien is er sprake van een leenvertaling van Frans beignet (de pommes) 'gefrituurd deeggerecht (met appels)', dat is afgeleid van Frans beigne 'bult, buil' [16e eeuw]. Vanwege de gelijkenis in vorm nam de afgeleide vorm beignet de betekenis 'gevuld deeggerecht' [1605] aan, een 'bult' van gefrituurde deegwaren dus. Tevens verschoof in het regionale Frans door metonymische betekenisoverdracht de betekenis van beigne 'bult, buil' naar 'klap, optater (die de buil veroorzaakt heeft)', welke betekenis in het argot van Parijs is gehandhaafd en zelfs in de 20e eeuw in Frankrijk een algemenere verspreiding kreeg. De afleiding beignet kon eveneens 'klap' [1640] betekenen beignet.
In het Nederlandse taalgebied is appelflap in sommige streken de naam voor een in beslag gedoopte en gefrituurde plak appel en heet met appel gevuld bladerdeeg een appelbeignet; in andere streken is het net andersom.
Fries: appelflap


  naar boven