1.   schorsen ww. 'uitstellen, buiten dienst stellen'
Mnl. sc(h)orsen 'opgorden, het van onderen opbinden van kleding opdat deze de grond niet raakt' in doe sach hi comen lopende liede vte enen castele ... hoghe ghescorst na iagers wise 'toen zag hij mensen een kasteel uitlopen, met hoog opgegorde kleding zoals bij jagers' [1276-1300; VMNW], Venus scorste hare wel hoge 'Venus gordde zich hoog op' [1300-50; MNW-R], '(tijdelijk) met iets ophouden of buiten werking stellen, opschorten' in dat alle ... Hertog Janne hadden opgheseit Ende ghescorst ... Haren dienst 'dat allen afstand hadden genomen van Hertog Jan en hun dienst hadden neergelegd' [1460-80; MNW-R]; vnnl. te schorsen alle vordere procedueren voor den tijdt van eender Maent [1540; iWNT], het werck schorssen 'het werk staken' [1573; Thes.]; nnl. ook 'tijdelijk buiten dienst stellen (van personen)' in in dienst ... geschorst [1724; iWNT zitplaats].
Wrsch. ontleend aan Oudfrans escorcier 'opgorden, verkorten van kleding', dat is ontwikkeld uit vulgair Latijn *excurtiare 'inkorten', maar al vroeg beïnvloed door schorten (MNW, VMNW), oorspr. 'opgorden', overdrachtelijk ook 'belemmeren, uitstellen' en later 'ontbreken'.
De betekenissen van schorsen en schorten liepen al vroeg dooreen. In het Middelnederlands was er geen betekenisonderscheid tussen (op)scorten, (op)scortsen en (op)scorsen. De betekenis 'opgorden' is inmiddels verouderd; bovendien tekende zich in het Vroegnieuwnederlands een onderscheid af tussen schorten en schorsen. Van de vormen met op- is alleen opschorten blijven bestaan, dat in betekenis nog steeds gedeeltelijk met schorsen overeenkomt.
Fries: -


  naar boven