1.   jeans zn. 'spijkerbroek'
categorie:
leenwoord
Nnl. eerst een geïsoleerde vindplaats in de spelling yeens 'zekere stof' [1784; Toll.]. jeans 'zekere gekeperde katoenen stof' [1917; WNT Aanv.], 'broek van die stof gemaakt' [1954; WNT Aanv.].
Ontleend aan Amerikaans-Engels jeans 'broek van gekeperde katoenen stof' [1843; OED], afleiding van jean 'gekeperd katoen' [1567; BDE], dat letterlijk betekent 'van Genua' en in de oudere vorm jene is ontleend aan Middelfrans Gênes 'Genua (Noord-Italië)'.
De bedoelde stof, een sterke, half linnen, half katoenen stof, werd oorspr. uit Genua geïmporteerd en werd door de Genuezen zelf fustein genoemd. Toen Levi Straus in 1850 met de massaproductie van broeken van deze stof begon, werd jeans in de VS de gebruikelijke benaming van zo'n broek. Het woord was in de 20e eeuw vooral BN; in het NN was de samenstelling spijkerbroek gebruikelijker (zie spijker), maar vooral in de handel en reclame spreekt men daar tegenwoordig ook meestal van jeans.
Literatuur: Sanders 1996; P. Gorguet-Ballesteros (1994), 'Origines du jeans', in: Histoires du jeans, Paris


  naar boven