1.   krab zn. 'schaaldier (Brachyura)'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. krabbo in de plaatsnaam Crabbendic 'Krabbendijke (Zeeland)' [1187, kopie 1277; Künzel]; mnl. crab(be) 'schaaldier', als toenaam van Woutre Crabs (genitief) [1293; VMNW], in scaren van zee crabben 'scharen van zeekrabben' [1351; MNW-P].
Men neemt veelal aan dat het woord verband houdt met het werkwoord krabben en dus eigenlijk 'het krabbende, krabbelende dier' betekent. Gezien de gegemineerde -bb- kan het ook om een leenwoord uit een voor-Germaanse substraattaal gaan en verwant zijn met kreeft.
Mnd. krabbe (waaruit nhd. krabbe); oe. crabba (ne. crab); on. krabbi (nzw. krabba); < pgm. *krabban-.
Te vergelijken zijn Latijn carabus 'soort kreeft' en Grieks kā́rabos 'kreeft'.
Fries: krab(be), kraab


  naar boven