1.   parool zn. 'leus'
categorie:
leenwoord, leenbetekenis
Vnnl. op parole te mogen gaen 'op erewoord vrijgelaten te worden' [1673; WNT], sal op alle posten de parole gegeven werden 'moet op alle wachtposten het wachtwoord worden gegeven' [1688; WNT]; nnl. parool 'leus, motto' in 't parool is: "voor den koning!" [1850; WNT].
Ontleend aan Frans parole 'spreuk' [1180; TLF], 'woord' [eind 12e eeuw; TLF], 'belofte, erewoord' [1165; TLF], eerder al 'spraak, uitspraak' [ca. 1100; TLF], ontstaan door het wegvallen van de -b- uit christelijk Latijn parabola 'leerrijke tekst, gelijkenis', hetzelfde woord als klassiek Latijn parabola 'vergelijking', zie parabel. De huidige Nederlandse betekenis 'leus, motto' is ontstaan uit de betekenis 'wachtwoord', die wrsch. ontleend is aan het Italiaans, waar parola 'spraak, uitspraak' [1239; DELI] ook de betekenis 'wachtwoord' [1614; DELI] had ontwikkeld; Italiaans parola gaat eveneens terug op Latijn parabola.
Fries: paroal


  naar boven