1.   parodie zn. 'spottende nabootsing'
categorie:
leenwoord
Nnl. parodie 'spottende nabootsing van verzen of proza' in zeide ik ... deeze Parodie: Ja, ik kan zonder haar wel leeven; Maar zonder snuif leeft Daatje Ryzig niet [1785; WNT], meer algemeen 'spottende nabootsing', ook 'povere imitatie' in eene parodie der gerechtigheid [1840; WNT], ook 'spottende imitatie van een beeldend kunstwerk' in een soort parodie op Toorop's "drie Bruiden" [1921; WNT Aanv. gedegenereerd].
Ontleend aan Frans parodie 'spottende nabootsing van een serieus werk' [1615; TLF], dat zelf is ontleend, misschien via een zeer zeldzaam Latijn parōdia 'parodie, repliek', aan Grieks parōidíā 'spottende nabootsing van een gedicht of lied', gevormd uit pará 'naast, langs' en ōidḗ 'lied', zie ode.
Fries: parody


  naar boven