1.   parlement zn. 'volksvertegenwoordiging; de Tweede Kamer'
categorie:
leenwoord
Mnl. parlement 'gepraat; raadsvergadering' in nv hort hoe tuschen hen uerginc dat parlement 'nu hoort hoe dat plechtig gepraat tussen hen verliep' [1265-70; CG II], van groten maecti geen parlement 'over grote (misdaden) maken jullie geen ophef' [1285; CG II], de jueden van der stat elcs iaers hilden hare parlement 'de joden van de stad hielden elk jaar hun vergadering' [1290; CG II], die coninc dede houden sijn parlement 'de koning liet zijn raadsvergadering houden' [1340-50; MNW]; vnnl. parlement 'vergadering met staatsgezag' in Also het Parlement ofte Staten, hier op geen resolutie antwoorde van haer Princesse ontfinghen [1599; Van Meteren, 247]; nnl. wanneer, zooals hier, aan het parlement een ruim aandeel in de regering is toegekend 'id.' [1865; iWNT].
Ontleend aan Frans parlement 'discussie, gesprek' [1080; Rey] en 'raadsvergadering' [1165; Rey]. Het Franse woord is een afleiding van parler 'spreken' [ca. 980; Rey], dat is ontwikkeld uit christelijk Laatlatijn parabolare 'spreken' [7e eeuw; Rey], afleiding van parabola 'woord, betoog, allegorische vergelijking', een betekenisuitbreiding van klassiek Latijn parabola 'vergelijking', zie parabel. Zie ook parool.
In het Nederlands is de betekenis 'vergadering' vernauwd tot 'vergadering met staatsgezag' en ten slotte, sinds de oudste Nederlandse grondwet uit 1798, overgegaan tot 'gekozen volksvertegenwoordiging'. Wellicht is deze ontwikkeling beïnvloed door het Franse woord of door Engels parliament, die deze betekenissen al eerder hebben.
Fries: parlemint


  naar boven