1.   partij zn. 'hoeveelheid handelswaar; aandeel; zijde, kant; politieke vereniging; feest, spel'
categorie:
leenwoord
Mnl. partie, pertie 'partij in een zaak of conflict' in die partien an beden siden 'de partijen aan beide kanten' [1266; VMNW], 'medestanders, aanhang' in ghewan grote partie 'verkreeg grote aanhang' [1285; VMNW], 'gedeelte, onderdeel' in ghedeelt in .viii. partien 'verdeeld in acht (onder)delen' [1285; VMNW], 'groep personen die hetzelfde nastreeft' in vercoren van allen pertiën 'uitgekozen door alle partijen' [1393-1402; MNW], 'groep levende wezens' in honden ... mit groten partyen 'honden in grote troepen' [1469; MNW]; vnnl. partie, party, partij 'hoeveelheid goederen' in eenige parthyen van waren [1599; WNT], 'zijde, kant in zaak of conflict' in partie kiesen [1644; WNT]; nnl. partij 'groep personen die zich ergens mee vermaakt' in de boerenjeugd maakt ... party, om samen uit ryden te gaan [1776; WNT], vandaar ook 'feest' in vanavond is er weer een ... partij [1806; WNT], en 'spel' in een partijtje te schaken [1809; WNT], partij 'onderdeel van een schilderij of landschap' in de schoone partijen rondom den grooten ... vijver [1884; WNT], 'aandeel in een muzikale compositie' [1783; Winkelman NF].
Ontleend aan Frans partie 'groep personen' [1160; TLF] en 'zijde, kant in een zaak' [ca. 1160; TLF], eerder ook al 'deel van een ruimte' [1155; TLF] en 'onderdeel van een geheel' [1119; TLF], later ook 'hoeveelheid goederen' [1508; TLF], 'aandeel in een muzikale compositie' [1580; TLF]. Daarnaast bestaat het woord parti 'groep personen, (politieke) partij'. Deze beide woorden zijn het zelfstandig gebruikte vrouwelijke resp. mannelijke verl.deelw. van partir 'indelen, verdelen', ontwikkeld uit Latijn partīre 'scheiden, verdelen, indelen', een afleiding van pars 'deel', zie part. Het is niet precies na te gaan welke van de vele betekenissen aan het Frans zijn ontleend en welke zelfstandig in het Nederlands zijn ontwikkeld.
Fries: partij; party (onbep. vnw.) 'sommige'


  naar boven