1.   lotto zn. 'soort loterij'
categorie:
leenwoord
Nnl. in de naam van het Nieuw uitgevonden vermaakelijk lotto-spel (uitgegeven door W. Brave, Amsterdam) [1805; Picarta].
Ontleend aan Italiaans lotto 'soort loterij' [voor 1565; DELI], eerder al loto [1543; DELI], ontleend aan Frans lot 'lot, aandeel, portie' [1245; Rey], ontwikkeld uit Frankisch *lot en dus hetzelfde woord als Nederlands lot.
De lotto onderscheidt zich van de loterij doordat deelnemers zelf een uitslag van de trekking proberen te voorspellen, bijv. door een aantal getallen uit een grotere reeks getallen te kiezen. Dit systeem ontstond wrsch. in Genua, waar de regenten werden gekozen d.m.v. een ingewikkeld en deels op toeval gebaseerd kiessysteem. Buitenstaanders konden vooraf wedden en geld inzetten op een bepaalde uitslag (Fokker 1862). Nog steeds is de karakteristieke eigenschap van een lotto-spel dat de speler op de een of andere manier zelf zijn 'loten' kiest, bijv. nummers, of plaatjes bij kinderversies.
Literatuur: G.A. Fokker (1862), Geschiedenis der loterijen in de Nederlanden, Amsterdam, VI-X
Fries: lotto


  naar boven