1.   haas 1 zn. 'knaagdier (Lepus europaeus)'
categorie:
erfwoord
Onl. in de namen ecbertus haskin 'Echbert Haasje' en hildegardis hasinna 'Hildegard Hazin' [eind 12e eeuw; Schoonheim 2003]; mnl. hase 'haas' [1240; Bern.], haes [1450; MNW ongehecht].
Afleiding van een Indo-Europees woord dat 'grijs' betekent; de haas is dus genoemd naar zijn kleur. Een vergelijkbare vorming is bijv. Litouws širvis 'haas' bij širvas 'grijs'. Ook verwant met heer 1 'man'.
Os. haso (mnd. hase); ohd. has, haso (mhd. has, hase, nhd. Hase); ofri. hasa, hase (nfri. hazze); < pgm. *hasan- 'haas'. Met grammatische wisseling en rotacisme bovendien: oe. hara (ne. hare); on. heri (nzw. hare); < pgm. *hazan- 'haas'. Daarnaast ohd. hasan 'grijs, glanzend'; oe. hasu; on. höss 'id.'. Met ander pie. stamachtervoegsel oe. hār 'grijs, oud' (ne. hoar(y) 'lichtgrijs (van ouderdom)'); on. hárr 'grijs'.
Verwant met: Oskisch casnar 'oude man'; Sanskrit śaśá- (< śas-a-); Oudpruisisch sasins, Welsh ceinach (alle 'haas'); daarnaast Latijn cānus 'grijs'; uit de stam pie. *ḱh1-es- (/-os-/-s-) bij de nultrap van de wortel *ḱeh1- 'grijs' (IEW 533). Daarbij ook, met andere achtervoegsels: Oudkerkslavisch sěrŭ 'grijs', Oudiers cíar 'donkerbruin' (< pie. *ḱh1oi-ro-); Oudkerkslavisch sědŭ 'grijsharig' (< pie. *ḱh1oi-d(h)o-).
hazenlip zn. 'gespleten bovenlip'. Nnl. hazelip [1802; Weiland]; al ouder zijn, met dezelfde betekenis hazenmond, in vnnl. hazemont [1581; WNT spanader] en mnl. scaerdemont [1351; MNW] met een eerste lid uit de stam van scheren 'snijden' (ook ohd., ofri. en oe.; nog Duits Hasenscharte). Leenvertaling van Neolatijn labium leporinum 'hazenlip', zo genoemd naar de gelijkenis met een bovenlip van een haas. ◆ hazenpad zn. 'vluchtweg'. Vnnl. in dan kiest hy 't haese padt 'dan maakt hij zich uit de voeten' [1617; WNT]. Samenstelling met pad 1; wie er als een haas vandoor gaat, kiest voor het hazenpad, de routes die dat snelle diertje kent.
Literatuur: A. Lubotzky (1989), 'Against a Proto-Indo-European phoneme *a', in: T. Vennemann (red.), The new sound of Indo-European, 53-66, hier 56-57


  naar boven