1.   bedaagd bn. 'op leeftijd'
categorie:
geleed woord
Mnl. bedaechde ... luden 'oudere en verstandige mannen' [1480; MNW-P]; vnnl. een out bedaecht man 'een oude, verstandige man' [1516; MNW-P], Ende si waren beyde Abraham ende Sara out ende wel bedaecht [1526; WNT zij I]; bedaechde lieden 'volwassenen (in tegenstelling tot kinderen)' [1595; WNT wedervaren I], bedaegt 'volwassen, (reeds lang) huwbaar (van een vrouw)' [1625; WNT], bedaeghde mannen 'mannen die volwassen en verstandig zijn geworden' [1681; WNT pits]; nnl. bedaagd 'op leeftijd, oud' [1732; WNT].
Afgeleid met be- van dag, zoals bejaard van jaar. Afleiding van het Middelnederlandse werkwoord bedaghen 'een termijn verlenen; dag worden' is op semantische gronden te verwerpen.
Het woord kon aanvankelijk ook 'volwassen' en 'huwbaar' betekenen; daarna werd een bedaagde maagd juist een 'niet meer jonge, huwbare vrouw'.
Fries: bedage


  naar boven