1.   bebop zn. 'soort jazzmuziek'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Nnl. bebop [1961; Stearns].
Ontleend aan Amerikaans-Engels bebop, met variant rebop en de verkorte vorm bop. Het is een klanknabootsing van de typerende voortdurende ritmewisselingen van de nieuwe jazz-stijl.
De klanken die ritmewisselingen in de jazz begeleiden duiken op in opnamen vanaf de late jaren 1920, bijv. Bop-do-de-de-do-do - Bebop one, bebop two, bebop three ... [1928; OED]; een zeer bekend voorbeeld is Lionel Hamptons 'Hey-Ba-Ba-Re-Bop' uit 1945. De nieuwe jazz-stijl die bebop gaat heten, begint op te komen vanaf 1942 en beleeft een hoogtepunt in 1946, met Charlie Parker als een van de exponenten. Volgens Feather (geciteerd in OED) ontwikkelen de musici zelf op basis van de in de muziek gebruikte klanken de namen be-bop en re-bop voor hun muziek; bebop en de verkorting bop blijven uiteindelijk bestaan. Op basis van Lionel Hamptons titel is ook wel gedacht aan een verbastering van Spaans arriba, riba 'op, omhoog'; voor de term bebop lijkt dat niet waarschijnlijk.
Literatuur: L.G. Feather (1955) The encyclopedia of jazz, New York; M. Stearns (1961) Jazz. Verleden, heden en toekomst (= Prisma 531) Utrecht


  naar boven