1.   -aar achterv. dat nomina agentis vormt
categorie:
leenwoord
Onl. in afgezwakte vorm -ere in leidere 'leider', dragere 'drager' [10e eeuw; W.Ps.]; -are, -aer pas weer in het Middelnederlands. Samengevallen met het achtervoegsel -er, -aar 'inwoner van' (zoals in Utrechter, Antwerpenaar), dat een andere etymologie heeft, zie burger.
Ontstaan onder invloed van de vele Latijnse en middeleeuws-Latijnse nomina agentis op -ārius. In het Oudnederlands is dit achtervoegsel al ontdaan van de uitgang -ius (in tegenstelling tot het Gotisch, zie onder) en /ārə/ al afgezwakt tot /ərə/. In het Middelnederlands komen hier toch weer vormen met -aer of -are bij door voortdurende invloed van het Latijn. Deze vormen met /ā/ traden vooral op in drielettergrepige woorden. Nog tot in het Vroegnieuwnederlands komen vele dubbelvormen voor van hetzelfde woord, dus met -aer/-are enerzijds en -er/-ere/-re anderzijds. In het moderne Nederlands staat -aar alleen na -r, -l en -n als een onbeklemtoonde lettergreep voorafgaat, anders staat er -er (met als uitzonderingen leraar (zie leren 1), dienaar (zie dienen), minnaar (zie min 1), winnaar (zie winnen), zondaar (zie zonde). Door invloed van woorden afgeleid van zn. op -n (bijv. leugenaar) ontstond als variant het achtervoegsel -enaar (bijv. schuldenaar, kunstenaar).
Vroegste ontlening wellicht reeds in het pgm. *-arjaz. Het Gotisch als oudst overgeleverd Germaans dialect kent slechts vier van zulke aanduidingen, waaronder bijv. mōtareis 'tollenaar' (bij mōta 'tol'). Later komen zowel vormen met -a- als met afgezwakte klinker voor: os. -ari, -iri; ohd. -āri, -ēre (nhd. -er); ofri. -ere (nfri. -aar, -er, -der) oe. -ere (ne. -er); on. -ari (nzw. -are).
Het achtervoegsel verdrong een ouder principe, waarbij nomina agentis als zwakke zn. met het achtervoegsel *-ja werden gevormd, bijv. got. timrja 'timmerman', en onl. leidere 'leider' naast gelijkbetekenend leido [10e eeuw; W.Ps.]. Het nieuwe achtervoegsel was duidelijker, werd voortdurend gevoed door Latijnse voorbeelden, en won daardoor snel terrein. Vormen met het oude achtervoegsel komen na het Middelnederlands nauwelijks meer voor, behalve in familienamen, bijv. De Herde naast De Herder (mnl. herde, hirde naast herder, zie herder).
Literatuur: Schönfeld 1970, par. 175-176
Fries: -aar


  naar boven