1.   cahier zn. 'schrift'
categorie:
leenwoord
Vnnl. stellen bi gescriften in een sekere cahier 'opschrijven in een zeker register' [1535; WNT zaal]; nnl. cahieren (mv.) 'stadsboeken, stadslijsten' [1777; Meijer], cahier 'gebundelde hoeveelheid bladen' [1832; WNT wijze I], 'schrift' [1944; WNT frommel].
Ontleend aan Frans cahier 'bundel geschriften' [1559; Rey], eerder al caier 'katern' [1549], met oudere vormen als cayer [1283; Rey], quaer [eind 12e eeuw; Rey] < middeleeuws Latijn quaterna 'katern van vier velletjes', zie katern, dat teruggaat op het Latijnse telwoord quaternī 'telkens vier, per vier', zie vier, zie ook kwart; kohier.
Fries: kahier


  naar boven