|
1. |
cacao zn. 'zaad, poeder van de cacaoboom (Theobroma cacao)' categorie: leenwoord Vnnl. cacao [1596; WNT], maar wellicht al ouder [1550-70; Delattre 1943, 20]. Ontleend aan Spaans cacao < Nahuatl (Azteeks) cacaua, de stam van cacauatl 'cacaoboon'. Omdat in het Nahuatl de -tl- in samenstellingen wegviel, veronderstelden de Spanjaarden ten onrechte dat de vorm cacaua luidde. Deze vorm kreeg in het Spaans, onder invloed van andere Spaanse vruchtboomnamen op -o, de uitgang -ao. De Spanjaarden hebben het woord cacao, samen met het product, ingevoerd vanuit het nieuw ontdekte Amerika. Het woord is internationaal geworden: Fries kakao; Duits Kakao; Engels cocoa; Frans cacao enz. Fries: kakao
|
naar boven
|