1.   cabaret zn. 'kleinkunsttoneel'
categorie:
leenwoord
Mnl. cambret 'kroeg, goedkoop restaurant, goedkope herberg' [1360; MNW cambret], In cabarette ende in taverne 'in de kroeg en in de taveerne' [1410; MNW cabaret], cameretten dat zijn dobbelscholen [1440-60; MNW-R], In cabretten ende opten wijn ende over al 'in de kroeg en bij de wijn en overal' [1470-90; MNW-R], eerder al in cabarethaudere 'kroeghouder, gaarkeukenhouder' [1332-78; MNW cabarethouder], cabarettere 'id.' [1342; MNW cabarettier]; vnnl. cabaret 'kroeg' [1544; WNT vet I]; nnl. cabaret "(Zuidn.) herberg, kroeg waar slecht volk verkeert", cabaret artistique "soort van variété-theater, waar vooral voordrachten worden gehouden" [1914; Dale], cabaret 'kleinkunsttheater' [1920; WNT Supp. auditorium], 'kleinkunst' [1920; WNT reus I].
Mnl. cambret 'goedkope herberg, goedkoop restaurant' is ontleend aan Oudpicardisch camberete 'kamertje' [ca. 1190; Rey], verkleinwoord van Oudpicardisch cambre 'kamer' < Latijn camera 'gewelf, kamer', zie kamer. In de latere vorm zonder nasaal, cabaret, cab(e)ret, is het uit het Middelnederlands ontleend door het Frans, tenir kabaret 'een goedkope herberg, een gaarkeuken houden' [1275; Rey], later wordt dat cabaret '(vooral) kroeg, wijnhuis' [17e eeuw; Rey]; de betekenis 'wijnhuis waar kleinkunsttoneel wordt opgevoerd' en 'kleinkunsttoneel' [eind 19e eeuw; Rey] is daarna opnieuw in het Nederlands ontleend.
Aan het eind van de 19e eeuw kwam in Frankrijk de betekenis 'kleinkunsttoneel' op, omdat deze vorm van kleinkunst daar was ontstaan in de wijnhuizen waar veel artiesten kwamen.
Fries: kabaret


  naar boven