1.   tsaar zn. 'Slavische vorstentitel'
Vnnl. zaar, czaar, in sijne Zaare Maj. 'zijne Majesteit de Tsaar' [1651; WNT audiëntie], als bn. Der Zaersche Majesteit [1653; WNT], Sijn Doorluchtige Czaarsche Majesteyts Schip 'het schip van Zijne doorluchtige Majesteit de Tsaar' [1669; WNT], zaar 'hoogste vorstentitel van de historische heersers van Bulgarije, Servië en Rusland' in den Soon van onsen Grooten Heer Zaar ... onsen Zaarrewitz [1672; WNT tsarevitsj], Geheel Ruslandt ... staat onder een Monarch, of Zaer [1676; WNT]; nnl. in met de czar gesproken hebbende [1700; iWNT zweven], Czaar Peters oorlogsdaân [1717; WNT], het Paleis van den zar [1834; WNT], Toen ter heiliger viktorie Onze Tsaar het volkenbond Voerde [ca. 1833; WNT volk].
Ontleend aan Russisch car' 'hoogste vorstentitel', via Oudkerkslavisch cěsarĭ 'hoogste vorst' ontleend aan Latijn caesar 'keizer', zie keizer.
In het Russisch is de titel in eerste instantie gebruikt voor de heersers van het Byzantijnse Rijk, vanaf 1240 voor de heersers van de Gouden Horde (het westelijk deel van het Mongoolse Rijk) die in 1480 zijn verdreven. In 1547 neemt Ivan III als eerste Russische vorst de titel tsaar aan. In 1721 vervangt Peter de Grote de titel door Imperator, maar in de westerse talen wordt de titel nog tot 1917 gebruikt voor de Russische hoogste vorsten. De vrouw van de Russische tsaar wordt in het Nederlands tsarina genoemd, terwijl zij in het Russisch caríca heet.
Fries: tsaar


  naar boven