1.   winnen ww. 'verkrijgen; zegevieren'
categorie:
erfwoord
Onl. winnan 'verkrijgen, verdienen' in ther mir pacem hauet gegen sinen uader gewunnon 'die voor mij de vrede ten opzichte van zijn vader heeft verkregen', winnont auor thie duplicem remunerationem pre aliis 'zij verdienen echter de dubbele vergoeding boven anderen' [beide ca. 1100; Will.]; mnl. winnen 'door inspanning (landarbeid, strijd) verkrijgen' [1240; Bern.], in hi ... winne sin cateil 'hij zal zijn bezit verkrijgen' [1237; VMNW], degene die gerne souden winnen pris ende ere 'degenen die graag eer en roem wilden behalen' [1260-80; VMNW], coren winnen 'koren verbouwen', om te winnene sijn brod 'om zijn brood te verdienen' [beide 1285; VMNW], men winnet met grooter pine 'men delft het (kwik) met grote inspanning' [1287; VMNW].
Os. winnan (mnd. winnen); ohd. winnen (nhd. vero. winnen); ofri. winna (nfri. winne); oe. winnan (ne. win); on. vinna (nzw. vinna); alle 'strijden, zich inspannen, streven, verkrijgen, zegevieren e.d.', ohd., os. en oe. ook 'lijden'; got. winnan 'lijden'; < pgm. *winnan-.
Daarnaast in alle West-Germaanse talen ook met voorvoegsel *gi- (*ge-, *ga-) en een betekenis 'door inspanning verkrijgen'; ook got. gawinnan 'lijden'.
Herkomst onzeker. Gaat men uit van een oorspr. betekenis 'door inspanning verkrijgen, zich verwerven', dan lijkt pgm. *winnan- (uit ouder *wenwan-) moeiteloos te verbinden met de betekenis 'begeren' van de Indo-Europese wortel van waan en wennen. Dit is dan ook de meest geaccepteerde mening. De betekenis 'lijden, hard werken, moeitevol leven' lijkt echter ouder; indien dat de oorspr. Germaanse betekenis is, is die van 'zich verwerven' secundair en is aanknoping bij 'begeren' zeer onzeker (FvW).
Fries: winne


  naar boven