1.   verminken ww. 'blijvend verwonden of beschadigen'
Mnl. verminken, vermenken 'blijvend verwonden' in Din uinger die geuonden lach Ende al uerminkt 'de vinger die gevonden was en die zwaar beschadigd was' [1265-70; VMNW], Die den andren vermincte 'die de ander verwondde', dat iman andren vermencte sonder met verloveden wapenen 'dat iemand een ander zou verwonden behalve met verboden wapens' [beide 1275-76; VMNW].
Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub b) van mnl. minken, menken 'blijvend verwonden' zoals in Sowie zo eneghen mensche menkt 'wie iemand blijvend verwondt' [1254; VMNW], doden iof minken 'doden of blijvend verwonden' [1281; VMNW]. Dit is een afleiding met umlaut van mank 'kreupel'. De klankwettige vorm is dus vermenken, maar al in het Middelnederlands overheerst de vorm verminken. Dit is oorspr. een dialectische variant (vooral Hollands, maar ook Zuid-Nederlands) met -i- < umlauts-e voor gedekte nasaal (Schönfeld par. 39, opm. 2).
Fries: -


  naar boven