1.   paraat zn. 'gereed, startklaar'
categorie:
leenwoord
Vnnl. paraet 'terstond uitvoerbaar' in de vaste verbinding parate executie 'vonnis, beslag dat zonder verder proces kan worden uitgevoerd' [1570; WNT], 'vaardig, gereed' (van personen) in de galg ... opgerecht en den scherprechter paraet [ca. 1675; WNT]; nnl. paraat ook 'voor gebruik gereed, direct inzetbaar (van zaken)' in paraat houden eenige kabeltouwen [1740; WNT], parate kennis 'kennis die men steeds ter beschikking heeft' [1909; Groene Amsterdammer], onze parate weermacht [1916; Archief Eemland].
Ontleend aan Latijn parātus 'gereed', het verl.deelw. van parāre 'gereedmaken, voorbereiden', van dezelfde wortel als parere 'produceren, voortbrengen, baren'.
Latijn parāre 'gereedmaken' is verwant met parere 'voortbrengen' en verder met: Grieks porein 'verschaffen', péprōtai 'het is voorbestemd'; Sanskrit pūrdhí 'geef'; Oudiers ro-ír 'verschafte'; (LIV 474, IEW 816-818). Hierbij horen ook enkele Indo-Europese woorden voor jonge dieren, zie vaars.
Andere woorden die teruggaan op Latijn parāre of afleidingen daarvan, zijn bijv. apparaat, part, parade, repareren, repertoire en separeren.
Fries: paraat


  naar boven