1.   schoener zn. 'zeilschip'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord
Nnl. schooner 'tweemaster' in met zijn vier schooners [1809; iWNT], schoener 'id.' in de schoener was aan de grond geraakt 'id.' [1847; iWNT afwinden].
Ontleend aan Amerikaans-Engels schooner 'tweemaster', ouder scooner, skooner 'id.' [1716; OED], verdere herkomst onbekend.
Volgens de legende zou bij de tewaterlating van de eerste schoener in 1713 in Gloucester, Massachusetts door een van de omstanders uitgeroepen zijn: Oh, how she scoons! 'Oh, hoe scheert hij (over het water)!'. De scheepsbouwer, Andrew Robinson, zou hebben geantwoord: A scooner let her be! 'Laat haar een "schoener" zijn!'. Het werkwoord scoon '(stenen) over het water scheren' (ook bekend in de vormen scon of scun) zou New Englands dialect zijn. Dit verhaal doet al sinds eind 18e eeuw de ronde (OED), maar is weinig waarschijnlijk.
Literatuur: R. van der Meulen (1959), Nederlandse woorden in het Russisch, Amsterdam, 81
Fries: skoender, skoener, skoenjer


  naar boven