1.   scala zn. 'reeks'
categorie:
leenwoord
Vnnl. de scala musicalis 'de tonenreeks in de muziek' [1535; WNT Aanv. deductie], die Schala inder musycke 'id.' [1567; WNT]; nnl. dese scala 'deze toonladder' [1738; WNT wolf I], scala 'reeks' in de geheele scala onzer neigingen [1881; Gids 4, 214].
Ontleend, aanvankelijk rechtstreeks, later vermoedelijk ook via Italiaans scala 'toonladder' [1556; DELI], eerder al 'trap, ladder' [einde 13e eeuw; DELI], aan middeleeuws Latijn scala 'ladder', later ook 'toonladder' [1503; Fuchs], nevenvorm van klassiek Latijn scālae 'trap, ladder' (mv., zelden het ev. scāla 'trede, trap'), van de wortel van scandere 'klimmen'. De overdrachtelijke betekenis 'reeks' kan mede zijn ontstaan onder invloed van Duits Skala 'reeks' [1854; Schulz] dat ook, al dan niet via Italiaans scala, aan Latijn scala ontleend is.
Fries: skala


  naar boven