1.   landbouw zn. 'akkerbouw, veldarbeid'
categorie:
geleed woord
Vnnl. landbou [1631; WNT toedoen I], gheen nootzaeckelicker ambacht, als de landbouw [1657; WNT].
Afleiding van het oudere zn. landbouwer 'boer, landman' < mnl. lantbouwer [1514; MNW], dat is afgeleid met het achtervoegsel -er (zie -aar) van land en het werkwoord bouwen in de Middelnederlandse betekenis 'bewerken van het land'.
Ouder zijn de synoniemen lantbouwinghe [ca. 1465; MNW] en landtbouwerye [1602; WNT].
Fries: lânbou ◆ -


  naar boven