1.   hypnose zn. 'kunstmatige slaap'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. hypnose 'kunstmatige slaap' [1887; Groene Amsterdammer], eerder al hypnosis "het inslapen" [1847; Kramers].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, gevormd op basis van Grieks húpnos 'slaap' en het achtervoegsel -ōsis dat een toestand aanduidt. In het Nederlands ontleend via het Frans.
Húpnos is een erfwoord bij de wortel pie. *su(e)p- 'slapen, dromen'. Verwant zijn, alle met een betekenis als 'slaap, droom' resp. 'slapen, dromen': pgm. *swef- (zie onder); Latijn somnus (Frans somme); Sanskrit svápnas, svapiti (ww.); Oudkerkslavisch sŭnŭ (Russisch son, Tsjechisch sen), sŭpati (ww.); Armeens kcun; Albanees gjumë. Daarnaast, bij pie. *seup-: Litouws sapnas 'droom'; Oudiers sūan; Tochaars A špen, Tochaars B špane. Beide pie. wortels moeten wrsch. worden gezien als afleidingen van *seu- zoals in Grieks heúdein 'slapen, rusten'.
In de Germaanse talen zijn uit de stam pgm. *swef- voortgekomen: onl. besueuit 'in slaap gedompeld' [10e eeuw; W.Ps.]; os. sweƀan 'droom' (met grammatische wisseling); oe. swefn 'slaap'; on. svefn 'slaap', sofa 'slapen'. Alleen in de Noord-Germaanse tak zijn daar hedendaagse woorden uit ontstaan: nzw. sömn, sova (ww.), nde. søvn, nijsl. svefn, nno. svevn, svemn.
Het klassiek Grieks had een bn. hupnōtikós 'slaperig, betreffende de slaap', ontleend door het Laatlatijn als hypnoticus. Op grond van deze woorden werd in het Frans in de 16e eeuw al een bn. en zn. hypnotique gevormd met de betekenis 'slaapopwekkend (medicijn)', dat later ook voorkomt als Engels hypnotic, maar toch weinig frequent blijft. De aanzet tot de huidige betekenis werd gegeven door de Britse arts James Braid (1795-1860), die in 1842 het woord neuro-hypnotism introduceerde voor een procedure om een persoon door middel van suggestie in een kunstmatige slaap te brengen; een jaar later worden bij hem ook de verkorte vorm hypnotism en de afleidingen hypnotic 'hypnotisch' en hypnotize 'hypnotiseren' geattesteerd. Het woord hypnose is jonger, en verschijnt in 1873 in het Frans ter aanduiding van de toestand die het gevolg is van hypnotiseren, ter onderscheid van hypnotisme 'het hypnotiseren'. Toch wordt, in elk geval in het Nederlands, voor deze laatstgenoemde betekenis ook regelmatig hypnose gebruikt. Voor al deze woorden geldt dat ze met aanpassing van de uitgangen al vroeg ook in andere Europese talen voorkomen.
hypnotisch bn. 'betreffende hypnose, in toestand van hypnose'. Nnl. in iemand hypnotisch maken [1887; Groene Amsterdammer], hypnotische en de gewone slaaptoestanden [1898; WNT Supp. autosuggestie].


  naar boven