561.   onze
categorie:
erfwoord
Zie: ons 1
562.   ooft zn. vero. 'boomvruchten (zoals appels en peren)'
categorie:
erfwoord, geleed woord
Onl. ovit 'fruit', als glosse ovita (genitief mv.) [10e eeuw; W.Ps.], mith alleroslahto ouezo 'met allerhande fruit' [ca. 1100; Will.]; mnl. ooft 'fruit' in die assise vanden oefte 'de accijns op het fruit' [1284; VMNW], elc voeder oofts 'elke vracht fruit' [1288-1301; VMNW].
Mnd. ovet; ohd. obaz (mhd. obez, nhd. Obst, dial. Obs); nfri. oefte 'iets (te eten) van zijn gading; iets lekkers'; oe. ofet; wrsch. < pgm. *uba-ētaz 'toespijs', met als eerste lid een onbetoonde vorm van op en als tweede afleiding van het werkwoord eten. De collectieve betekenis 'fruit, vruchten' kan zijn ontstaan doordat men als toespijs meestal vruchten at.
Fries: oefte 'iets lekkers'
563.   oog zn. 'gezichtsorgaan'
categorie:
erfwoord
Onl. ouga 'oog' in duncla uuerthin ougon iro 'mogen hun ogen verduisterd worden' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. oge 'oog' [1240; Bern.], Eere naelden oghen 'het oog van een naald' [1287; VMNW].
Os. ōga (mnd. oge); ohd. ouga (nhd. Auge); ofri. āge (nfri. each); oe. ēage (ne. eye); on. auga (nzw. öga); got. augo; < pgm. *augan-.
Verwant met: Latijn oculus; Grieks ósse (mv.); Sanskrit ákṣi-; Litouws akìs; Oudkerkslavisch oko (Tsjechisch oko); Albanees sy; alle 'oog', bij de wortel pie. *h3ekw- (IEW 775-777). De Germaanse vorm kan hier slechts indirect uit verklaard worden: vermoedelijk bestonden in één paradigma door grammatische wisseling naast elkaar de wortels pgm. *ag- (< *agw-(én-)) en *aw- (< *ahw). Door contaminatie zou de laatstgenoemde wortel aug- zijn geworden en ten slotte zijn gegeneraliseerd in het hele paradigma. Misschien is de opkomst van de diftong pgm. *au- mede beïnvloed door dezelfde klank in het woord voor oor. Sporen van de oorspronkelijke wortels zijn te vinden in ohd. ac-siuni 'verschijningen' (< pgm. *ag- met assimilatie voor -s-) en oe. ēawis < *ēaw-wīs 'ogenschijnlijk' (< pgm. *ahw-).
Fries: each
564.   ooi zn. 'wijfjesschaap'
categorie:
erfwoord
Mnl. ou 'ooi' [1240; Bern.], ram ende oo 'ram en ooi' [1265-70; VMNW], ooi- in ooijen vleysch 'schapenvlees' [1385; MNW], oyen 'ooien' [ca. 1425; MNW]; vnnl. een oye oft ouwe 'een ooi' [1573; Thes.].
Os. ewi, euwi (mnd. ewe, owe); ohd. ou, ouwi (nhd. dial. Au- in Aulamm 'ooi'); ofri. ei (nfri. ei); oe. ēowu (ne. ewe); on. ær (nde. dial. (Thy) aa- in aalam 'ooi'); < pgm. *awī- (genitief aujōs). Got. alleen in afleidingen, bijv. awēþi 'schaapskudde', awistr 'schaapsstal'.
Verwant met: Latijn ovis; Grieks óïs, oĩs; Sanskrit ávi-; Litouws avìs; Oudkerkslavisch ovĭca (Russisch ovcá); Oudiers ; Armeens hoviw 'schaapherder'; Tochaars B ewe; < pie. *h3eui- 'schaap' (IEW 784).
De huidige vorm ooi is ontstaan uit de verbogen naamvallen, waarin Proto-Germaans *aujō- klankwettig tot mnl. ooie(-) leidde. Uit de nominatief pgm. *awī ontstonden de vormen mnl. ouwe, ouw, ou en oo. Sommige van deze vormen bestaan nog dialectisch, maar in de standaardtaal zijn zij vervangen door ooi, zoals bijv. ook in hooi.
Fries: ei
565.   ooievaar zn. 'vogelsoort (Ciconia ciconia)'
categorie:
erfwoord, geleed woord
Mnl. odeuare 'ooievaar' [1240; Bern.], enen storcke ofte een oudeuaer [1479; MNW-P]; vnnl. oyuaer [1544; Paludanus], oyeuaert [1567; Nomenclator, 65b].
Vermoedelijk is het woord terug te voeren op Proto-Germaans *ōda-bara-, letterlijk 'schatdrager', een naamgeving die berust op het Germaanse volksgeloof van de ooievaar als kinderbrenger.
Mnd. odevare, odever; ohd. Ōdabaro; nfri. earrebarre. Bij het eerste lid pgm. *ōda- 'rijkdom, schat' horen: os. ōd; ohd. ōt (alleen in toponiemen); oe. ēad; on. auðr (nzw. öd). Het tweede lid is een afleiding van *beran- 'dragen', zie baren. Vanwege de -d- moet ohd. ōdabaro, dat alleen in glossen voorkomt, een Nederduits leenwoord zijn. Toen het woord niet meer als samenstelling werd geïnterpreteerd, konden tal van nevenvormen ontstaan, onder andere met -v- uit intervocalische -b-. Zie onder voor nnl. eiber.
Het algemene Germaanse woord voor ooievaar is pgm. *sturka-, waaruit: mnl. storke [1440-60; MNW-R] (nnl. alleen gewest. stork); mnd. stork; ohd. storah (nhd. Storch); oe. storc (ne. stork); on. storkr (nzw. stork). Het geografisch zeer beperkt verspreide woord ooievaar is dus wrsch. een relatief recente nieuwvorming.
eiber zn. 'ooievaar'. Vnnl. adebaer, eber, eyber, oeber [1599; Kil.]; nnl. alleen gewestelijk, en ook wel in literaire teksten. Daarnaast staat een Saksische vorm uiver, die in Nederland bekend is als naam van het vliegtuig waarmee de KLM in 1934 een vliegrace naar Melbourne won.
Literatuur: Philippa 1987
Fries: earrebarre
566.   ook bw. 'bovendien, tevens'
categorie:
erfwoord
Onl. ōk, ouk, in de oudste attestatie met prothetische h- geschreven als hoc 'ook' [10e eeuw; W.Ps.], gi ok gisund '(word) jij ook gezond' [1000-50; CG II-1, 118], in verhoogduitste vorm ouch [ca. 1100; Will.]; mnl. ooc, oec [1236; VMNW].
Os. ōk (mnd. ōk); ohd. ouh (nhd. auch); ofri. āk (nfri. ek); oe. ēac; on. ok (nzw. och 'en', ock/också 'ook'); alle 'ook, en'; got. auk 'want'; < pgm. *auke.
Mogelijk verwant met Grieks aũge; < pie. *h2eu-ge- (IEW 74), een combinatie van partikels die ook voorkomen in bijv. Latijn aut 'of', Grieks 'daarentegen', respectievelijk in Grieks ge 'inderdaad, althans' en de accusatief van de Germaanse persoonlijke voornaamwoorden Gotisch mik, þuk, Oudhoogduits mih, dih 'mij, jou'. Volgens een andere theorie bevat het woord dezelfde wortel als het sterke werkwoord Gotisch aukan; Oudnoords auka (nzw. öka) 'toenemen'. In het Indo-Europees zijn te vergelijken Latijn augēre 'toenemen', Litouws áugtl 'groeien' en Grieks auksein 'toenemen'. Een andere vorm van de wortel pie. *h2eug- 'toenemen' vinden we in wassen 2 'groeien'.
Fries: ek
567.   oom zn. 'broer van vader of moeder'
categorie:
erfwoord
Mnl. oom 'oom' [1240; Bern.].
Mnd. ōm, ōhem; ohd. ōheim (nhd. vero. Oheim, als familienaam ook wel Ohm(e)); ofri. ēm (nfri. iem [17e eeuw]; omme, omke is ontleend aan het nnl.); oe. ēam; alle 'broer van de moeder', < pgm. *awa-haima-, samenstelling met *awa- en een tweede lid dat wrsch. pgm. *haima- 'woonplaats' is, zie heem. Het eerste lid komt ook voor in got. awo 'grootmoeder' en in on. afi 'grootvader', ái 'overgrootvader'.
Het eerste lid is verwant met: Latijn avus 'grootvader'; Hittitisch huhhas 'id.'; < pie. *h2euh2-o-. Gezien de betekenis in de Oudgermaanse talen duidde dit woord vermoedelijk familieleden van moederskant aan, maar het is ook mogelijk dat juist het tweede lid in pgm. *awun-haima- specifiek de familieleden van moederskant impliceerde.
Een in BN zeer gebruikelijk alternatief is nonkel. In oostelijke teksten komt in het Middelnederlands het woord vedder 'oom' voor, een nevenvorm bij vader.
Fries: omke, omme < nnl.
568.   oor zn. 'gehoororgaan'
categorie:
erfwoord
Onl. ōra 'oor' in neige mi ora thin 'neig je oor tot mij' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. ore [1240; Bern.].
Os. ōra (mnd. ore); ohd. ōra (nhd. Ohr); ofri. āre (nfri. ear); oe. ēare (ne. ear); on. eyra (nzw. öra); got. ausō alle 'oor' < pgm. *auzō- .
Verwant met: Latijn auris; Grieks (Dorisch) õs; Perzisch hōš; Litouws ausìs; Oudkerkslavisch ucho (Russisch úcho); Oudiers áu; Armeens unkn (< *uson-ko-); alle 'oor', < pie. *h2eus- (IEW 785).
oorvijg zn. 'klap tegen het hoofd'. Vnnl. oorvijghe 'id.' [1599; Kil.], oorveeg [1777; WNT zij I]. Samenstelling uit oor en vijg. Vergelijkbare samenstellingen zijn Middelnederduits ōrvīge 'id.' (vanwaar Deens ørefigen) en Hoogduits Ohrfeige 'id.'. Het tweede lid is vergelijkbaar met dat in muilpeer 'klap in het gezicht' en onderging in het Nederlands volksetymologische vervorming onder invloed van vegen, waardoor de variant oorveeg ontstond.
Fries: ear
569.   oost bw. 'in de richting waar de zon opkomt'
categorie:
erfwoord
Onl. ōst 'oost', alleen in afleidingen in toponiemen, o.a. Ostanbretana (ligging onbekend, letterlijk 'Oosten-brede-a') [wrsch. 802-822, kopie 1150-58; Künzel], Ostorol (ligging onbekend, wrsch. letterlijk 'Ooster-hout') [815-816, kopie 1170-75; Künzel], en in de glossen northost 'noordoost' en suthost 'zuidoost' [beide 1001-50; CG II-1, 120]; mnl. oost 'windstreek' in versus oest. in parrochia de zuenkerka 'in het oosten in de parochie van Zuienkerke' [1263; VMNW], ook als bijwoord 'in of uit oostelijke richting' in het strect van den stringhen oest toten weghe 'het strekt zich uit van de landstrook in oostelijke richting tot aan de weg' [1273; VMNW].
Mnd. ōst (zn. en bw.); mhd. ōst (zn.); ofri. āst (zn.); oe. ēast (bw.) (ne. east (zn., bn., bw.)); on. austr (zn.) (nzw. öster); < pgm. *aus-ta-.
Bij oosten 'windrichting' hoort ohd. ōstan 'id.' (nhd. Osten) en de bijwoorden ('in het oosten enz.'): os. ōstana; ohd. ōstana; ofri. āsta; oe. ēastan; on. austan; < pgm. *austan-, gevormd met een achtervoegsel dat richting aangaf.
Bij ooster hoort: os. ōstar; ohd. ōstar; ofri. āster; got. austro-; < pgm. *aus-ter-. Verband met ohd. ōstara 'Paasfeest' (nhd. Ostern) en oe. ēaster 'id.' (ne. Easter) is onzeker.
Verwant met: Latijn aurōra 'ochtendschemer; het oosten'; Grieks éōs 'id.'; Sanskrit uṣā́- 'id.'; Litouws aušr-à 'id.'; Oudkerkslavisch jutro 'id., ochtend' (Russisch útro 'ochtend'); Middeliers fāir 'zonsopkomst'; bij de wortel pie. *h2eus-, *h2ues- 'dagen' (IEW 86-87).
De korte vorm oost komt vooral voor in afleidingen en samenstellingen. Afleidingen zijn oosten, oorspr. een bw. en bn. maar gewoonlijk zelfstandig gebruikt het oosten als naam van de windstreek; oostelijk 'in het oosten, in of uit de richting van het oosten'; en ooster 'oostelijk', dat nu alleen nog in samenstellingen voorkomt.
Fries: easten
570.   os zn. 'gecastreerde stier'
categorie:
erfwoord
Onl. ohsino (wrsch. een verbogen vorm met toegevoegde Latijnse uitgang -o) 'os' [8e eeuw; LS]; mnl. osse 'os' [1240; Bern.].
Os. ohso (mnd. osse); ohd. ohso (nhd. Ochse); ofri. oxa (nfri. okse); oe. oxa (ne. ox); on. uxi, oxi (nzw. oxe); got. auhsa-; alle 'os', < pgm. *uhsan-.
Verwant met: Sanskrit uks n- 'os'; Middeliers oss 'hert', Welsh ych 'os'; Tochaars A/B ops-/okso 'os'; < pie. *ukwsen-. Mogelijk van dezelfde wortel als wassen 2; gecastreerde stieren zouden dan vooral voor het vlees gehouden zijn (Bjorvand & Lindeman).
Fries: okse

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven