|
1. |
gaanderij zn. 'zuilengang die aan één kant open is' categorie: leenwoord Vnnl. gaelderie 'zuilengang' [1561; WNT knaap], galderie 'id.' [1562-92; MNW nachtkerle]; nnl. gaanderyen (mv.) 'overdekte zuilengangen' [1712; WNT zoldering], gaanderij 'id.' [1870; WNT wulft I]. Uit mnl. galerie 'overdekte gang', zie galerie en galerij, ontstond vnnl. galderie, gaelderie door invoeging van een -d- tussen de -l- en -er-, zoals dat in het Nederlands vaak gebeurde, bijv. in kelder. Door volksetymologische associatie met het werkwoord gaan is daarna in het nnl. de vorm gaanderij ontstaan.
|
naar boven
|