1.   gaard(e) zn. 'omheinde tuin'
categorie:
erfwoord
Onl. (sterk zn. m.) in *olecharde 'in/van de bijentuin' [8e eeuw; LS], bom gard 'boomgaard' [950-1000; Pr.gloss.], (zwak zn. m.) gardo 'tuin' [ca. 1100; Will.]; mnl. (v.) gaerde 'tuin, hof' [1300-50; MNW-R], (m.) gaert 'id.' [1370-1410; MNW-R].
Os. gard 'omheind perceel'; ohd. gart 'kring, omheinde tuin'; oe. geard 'omheind perceel' (ne. yard 'id.'); on. garðr 'tuin, omheining, hof, hofstede' (nzw. gård); got. gards 'huis'; < pgm. *garda- 'omheining'. Daarnaast: os. gardo 'ingesloten ruimte, tuin'; ohd. garto 'id.' (mhd. garte 'id.', nhd. Garten 'id.'); ofri. garda 'id.'; got. garda 'veeperk, erf'; < pgm. *gardōn- 'omheinde ruimte'. Ontleend aan het Germaans Oudfrans jart, jardin 'tuin' (Nieuwfrans jardin), Picardisch en Normandisch gardin 'id.', waaruit ne. garden 'id.'.
Verwant met: Sanskrit gṛhá- 'huis, woonplaats'; Litouws gardas 'stal, perk'; Oudkerkslavisch gradŭ 'stad, tuin' (Russisch górod 'stad', Tsjechisch hrad 'burcht, slot'); Frygisch -gordum 'stad'; Albanees gardh 'heg'; bij pie. *ghor-dh- 'omheining', uitbreiding van pie. her- 'grijpen, (om)vatten' (IEW 442-444). Eveneens verwant met Latijn hortus 'tuin', zie hortus, cohors (genitief cohortis) 'omheinde plaats; legerafdeling'; Grieks khórtos 'omheinde plaats, weide, domein'; Sanskrit hárati 'brengt, draagt, neemt', háras- 'het nemen, grijpen'; Oudiers gort 'bouwland, gewas', lub-gort 'tuin'; bij pie. *ghor-t- 'omheining', een andere uitbreiding van pie. her- 'grijpen, (be)vatten' (IEW 442). Verwant zijn ook gordel, gorden.
De beide Nederlandse vormen zijn al in het Middelnederlands synoniem, maar ze zijn afkomstig van verschillende stammen. Gaard is ontstaan uit een oude mannelijke a-stam, gaarde uit een n-stam. In de hedendaagse taal komt gaard(e) vrijwel alleen nog voor in samenstellingen als bo(om)gaard, wijngaard, diergaarde en kloostergaarde.
Het woord tuin heeft een gelijkaardige betekenisontwikkeling van 'omheining' naar 'het omheinde' meegemaakt.


  naar boven