1.   laveren ww. 'zigzag tegen de wind in zeilen'
categorie:
geleed woord
Mnl. loveren 'zigzag tegen de wind in zeilen' in met haren scepen ... louerende recht in den wijnt 'met hun schepen laverend recht tegen de wind in' [1328-50; Rijmkroniek], laveren in die ... laveren die straten over als een scip dat laveert 'die (beschonkenen) zwalken over de straten als een laverend schip' [1437; MNW-P]; vnnl. laveeren, loeveeren 'zwalken, zijwaarts wenden, zigzag tegen de wind in varen' [1599; Kil.].
Loveren, loeveeren is een afleiding met -eren van loef 'zijde die naar de wind is toegekeerd', met overgang -o- > -a- in voortonige klinker, zoals in bazuin.
Aan het Nederlands ontleend: mnd. laveren 'laveren' (waaruit door ontlening nhd. lavieren); ne. (verouderd) laveer; nzw. lovera, ouder nzw. ook lavera; ouder nde. lovera, nde. lavere.
Frans lof 'loef' is reeds in de 12e eeuw ontleend aan Nederlands loef. Later werd ook het werkwoord loveren, loeveren ontleend als lofuyer [1529; TLF], louvier [16e eeuw; BvW], en ten slotte louvoyer [1612; TLF], de huidige vorm. Ontlening door het Nederlands aan het Frans (NEW) is op grond van de dateringen en het feit dat laveren een scheepvaartterm is, zeer onwaarschijnlijk.
Fries: lavearje


  naar boven