Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleed woord"

1 tot 10 van 3068

1 | 11 | 21 ... 301 ... 611 ... 911 ... 1221 ... 1531 ... 1831 ... 2141 ... 2451 ... 2761 ... 3061

Volgende 10 lemmata

Index:



a
a-
aagje

aaibaarheidsfactor

aaien
aak 1
aak 2
aal 1
aal 2
aal 3
aal 4
aalbes
aalmoes
aalmoezenier
aalscholver
aalt
aaltje
aam
aambeeld
aambei
aamborstig


1.   aaibaarheidsfactor
categorie:
geleed woord, bedenker bekend
Zie: aaien
2.   aalbes zn. 'heester uit de steenbreekfamilie (Ribes rubrum)'
categorie:
geleed woord
Vnnl. aelbesien (mv.) [1511; Herbarius i.D.].
Het tweede element is bes. Het door FvW genoemde Oudhoogduitse alantbēre bestaat niet, ook niet in het Middelhoogduits. Daardoor wordt de verklaring uit een vulgair-Latijnse bijvorm *ala van *alant minder wrsch., al bestaat er een mnl. vorm alaen 'alant(swortel)' [ca. 1460; MNW]. Bovendien lijkt de smaak niet op die van de alant. De verklaring dat het woord behoort bij alu 'bier' (zie aal 2) lijkt mogelijk, aangezien bessen vaak werden gebruikt voor de bereiding van gegiste dranken.
Mnd. albere '(zwarte) aalbes'.
Literatuur: L. Grootaers (1924) 'De namen van de roode aalbes "ribes rubrum" in Zuid-Nederland', in: LB 16, 65-92; L. Grootaers (1925) 'De namen van de roode aalbes in Zuid-Nederland (naschrift)', in: LB 17, 36-43; E. Polomé (1993) 'Dutch and the study of Proto-Germanic etymology', in: Bremmer e.a. 1993, 57-62, hier 58
Fries: -
3.   aalscholver zn. 'zwemvogel (Phalacrocorax carbo)'
categorie:
geleed woord
Nnl. aalscholver 'id.' [1868; WNT].
Samenstelling uit aal 1 'paling' en scholver 'soort vogel', zie schollevaar.
De aalscholver werd vroeger gebruikt bij de visvangst, zoals dat in enkele landen in Oost-Azië nog steeds voorkomt.
Fries: ielskolfer, skolfer
4.   aaltje
categorie:
geleed woord
Zie: aal 1
5.   aambeeld zn. 'ijzeren smeedblok'
categorie:
leenvertaling, geleed woord, volksetymologie
Mnl. anebilit 'aambeeld' [ca. 1300; Claes 1982, 180], aenbilt [ca. 1320; Claes 1982, 35], aenbelt, anevilt; vnnl. aembeld [1599; Kil.].
Wrsch. een leenvertaling van Latijn incūs, uit in 'aan, in' en cūdere 'slaan'. Het eerste lid is dan aan, met -m- door assimilatie van -n- vóór -b-; het tweede lid een volksetymologische vervorming (onder invloed van beeld) van een wortel pgm. *bautan- 'slaan, stoten', zie beat.
Mnd. anebot, anabolt; ohd. anafalz, anabolz, anabōz (nhd. Amboß); nfri. ambyld; oe. anfilte (ne. anvil). De vormen met -f- worden wel in verband gebracht met nzw. dial. filta 'houwen, slaan' (ook ozw. filte 'handgemeen, strijd').
Fries: ambyld
6.   aambei zn. 'zwelling in de anus'
categorie:
geleed woord
Mnl. aenbeye [1485; MNW]; vnnl. anbey [1660; WNT]; nnl. aambei [1832-53; WNT], met -m- door assimilatie van -n- vóór -b- ontstaan uit ouder aanbei.
Het tweede lid is wrsch. bei 'bes' (zie bes, aardbei), en dan te vergelijken met Engels berry in ambury, anbury 'bloedige wrat op het lijf van een paard' [16e eeuw], naar de gelijkenis van de aambei met een bes. De herkomst van het eerste lid is onduidelijk.
Het eerste lid wordt meestal verbonden met pgm. *ang- in os. angseta 'zweer, puist'; ohd. ango 'gezwel', angweiz(zo) 'puist, blaar', angasezzo 'zweer, puist'; oe. angseta, ongseta 'zweer, puist'; ook ofri. ongneil 'verzweerde nagel' en oe. ongnægl 'eksteroog'.
De wortel pgm. *ang- zou afkomstig kunnen zijn van pie. *h2engwh- 'worm, made' (IEW 43), waarbij ook Russisch úgor' 'pukkel, mee-eter', maar de betekenis past dan slecht. Een andere mogelijkheid is aansluiting bij de wortel pgm. *angu- 'nauw', zie eng, maar ook dan is de betekenisontwikkeling onduidelijk: misschien 'beklemde bes' of tautologisch 'puist-bes'?
Literatuur: Philippa 1992b
Fries: aambei
7.   aamborstig bn. 'kortademig'
categorie:
geleed woord
Mnl. amborstich 'astmatisch' [1350-1400; MNHWS], anborstich [1477; Teuth.]; vnnl. amborstig [1567; Nomenclator], aamborstich 'ademloos' [1612; WNT]. De woordenboekvormen vnnl. engborstig [1567; Nomenclator] en enghbrostigh [1599; Kil.] staan wellicht onder invloed van het Duits.
Het tweede lid is borst 1. Het eerste lid kan aan zijn, maar gaat misschien ook terug op ang, eng 'nauw' (zie eng), dus eigenlijk 'eng van borst'. In beide gevallen met assimilatie van de nasaalkank aan de -b-.
Mnd. amborstich 'aamborstig' (van amborst 'astma'); nfri. aamboarstich. Met -ng- ook oe. angbreost 'kortademigheid, astma' en nhd. engbrüstig 'smal gebouwd; kortademig'.
Literatuur: Philippa 1992b
Fries: aamboarstich
8.   aanbeeld
categorie:
leenvertaling, geleed woord, volksetymologie
Zie: aambeeld
9.   aanbevelen ww. 'aanraden, recommanderen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. anbeveelen 'aanprijzen, recommanderen' [1654; Meijer recommanderen].
Gevormd uit aan en bevelen.
Vnhd. anbefelen 'aanbevelen' [1612; Anderson]; nfri. oanbefelje 'aanbevelen'.
Omdat het werkwoord scheidbaar samengesteld is, wordt de datering bemoeilijkt; het is immers niet uit te maken of het in de uitdrukking dat zij iemand bevelen aan God, die in oudere woordenboeken wel voorkomt, om een scheidbaar samengesteld werkwoord, dan wel om een werkwoord met voorzetsel gaat. Mnl. bevelen heeft als tweede betekenis (naast 'een bevel geven') ook die van 'aanbevelen', dus zonder voorzetsel.
Fries: oanbefelje
10.   aanbidden ww. 'vereren'
categorie:
geleed woord, leenvertaling
Mnl. aenbidden (sterk werkwoord) 'zijn gebed richten tot, verzoeken' [1380; Stall. I, 16] zoals in Wi comen om hem aen te bidden [1480; MNW]. De huidige betekenis lijkt dus laatmiddeleeuws te zijn. Daarnaast bestond een zwak werkwoord anebeden 'aanbidden' [1240; Bern.], dat tot in de 16e eeuw in gebruik bleef.
Gevormd uit aan, dat richting aanduidt en het sterke werkwoord bidden, resp. het zwakke werkwoord beden (< onl. bedon 'vereren, aanbidden' [10e eeuw; W.Ps.]), wrsch. als letterlijke vertaling van Latijn adōrāre 'aanbidden' (uit ad- 'aan' en ōrāre 'bidden').
Ook de andere Germaanse talen kennen in de eerste plaats het zwakke werkwoord: mnd. anbeden 'aanbidden'; ohd. anabetōn 'waarzeggen', anabetēn 'aanbidden' [begin 11e eeuw] (nhd. anbeten); ofri. onbidda 'aanbidden' (nfri. oanbidde).
Tegenwoordig ligt de klemtoon meestal op -bidden, zodat het nu een onscheidbaar werkwoord is, maar zowel uit de vorm aen te bidden als uit het zn. aangebedene blijkt dat het vroeger een scheidbaar werkwoord was.
Fries: oanbidde

Volgende 10 lemmata
  naar boven