1771.   deposito zn. 'in bewaring gegeven geld; het in bewaring geven'
categorie:
leenwoord
Vnnl. voor 3, 4 oft 6 maenden op deposito geven [1585; De Bruijn-van der Helm 1992], in deposito [1596; id.].
Ontleend aan Italiaans deposito 'in bewaring gegeven geld, het in bewaring geven' [1260-1311; DEDLI] < Latijn dēpositum 'het neergelegde, opzij gelegde, toevertrouwde', deelw. van dēpōnere, zie deponeren.
Zoals vele termen uit het geldwezen is deposito overgenomen uit het Italiaans, omdat Italië de bakermat van het moderne geld- en bankwezen was.
1772.   depot zn. 'bewaargeving; voorraadplaats; bezinksel in wijn of bier'
categorie:
leenwoord
Mnl. Deposite is ghelt ofte diere juweelen die men in tresore opleit '... is geld of dure juwelen die men in een schatkamer bergt' [1360; MNW-P], Depoest es ghelt of ander havelijc goet, datmen iemanne gheeft te houdene '... is geld of ander roerend goed dat men iemand geeft om te bewaren' [1360; MNW-P], gheleyt in manieren van depooste 'bij wijze van voorraad gedeponeerd' [ca. 1470; MNW maniere]; nnl. depot 'militaire verzamelplaats' [1789; WNT tamboer II], 'voorraad van waren aan derden ten verkoop gegeven' [1839; WNT wederhoorig], depôt 'bedrag in bewaring gegeven bij een bank' [1863-1872; WNT], 'voorraadplaats' [1881; WNT verlof].
De Nieuwnederlandse vorm is ontleend aan Frans dépôt 'voorraadplaats' [1690; Rey] en 'bezinksel, dat wat zich op de bodem verzamelt' [eind 17e eeuw; Rey] eerder al, 'in bewaring gegeven object' [1370; Rey], ouder depost 'bewaargeving, het deponeren' [1323; ] < Latijn dēpositus 'in bewaring gegeven', deelwoord van dēpōnere 'neerleggen, neerzetten', zie deponeren. De Middelnederlandse vorm deposite is rechtstreeks ontleend aan het Latijn, de vormen depoest, depoost aan de oudere Franse form depost.
1773.   depressie zn. '(gebied van) lage luchtdruk; marktcrisis; laag gelegen gebied; neerslachtigheid'
categorie:
leenwoord
Nnl. depressie 'verdrukking, onderdrukking' [1669; Meijer], 'gebied van lage luchtdruk' [1880; WNT vervormingen], 'laag geleden gebied' [1909; WNT Supp. as I], 'het neerdrukken; (geneesk.) gedruktheid' [1912; Kuipers], 'tijd van economische neergang' [1941; WNT reflatie].
Ontleend via Frans dépression 'gebied van lage luchtdruk' [1877; Rey], 'neerslachtigheid' [1867; Rey], 'laag gelegen gebied' [1864; Rey], dat voor de 19e eeuw zeldzaam is (Rey), eerder al 'gedruktheid' [1314; Rey] < Latijn dēpressio 'het drukken op, onrecht, schade', nomen actionis bij dēprimere 'indrukken', zie deprimeren; mogelijk is het woord ook, gezien de wetenschappelijke betekenissen, een neologisme dat rechtstreeks op de Latijnse vorm is gebaseerd.
depressief bn. 'neerslachtig, voortkomend uit een depressie'. Nnl. depressief 'zeer neerslachtig' [1913; WNT Aanv.]. Ontleend aan Frans dépressif 'id.' [1856; Rey], eerder al 'neerdrukkend, verpletterend' [ca. 1460; Rey], een afleiding bij de stam van dépression.
1774.   depressief
categorie:
leenwoord
Zie: depressie
1775.   deprimeren ww. 'neerdrukken, ontmoedigen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. Deprimeren "nederdrucken oft vertreden" [1553; WNT vertreden I]; nnl. deprimeeren 'somber stemmen, ontmoedigen' [1895; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans déprimer 'indrukken, inslaan; vernederen, verzwakken' [1314; Rey] < Latijn dēprimere 'neerdrukken, vernederen', gevormd uit dē- 'naar beneden', zie de-, en premere 'drukken' (verl.deelw. pressus), zie persen. Zie ook depressie.
gedeprimeerd bn. 'terneergeslagen'. Nnl. gedeprimeerd 'id.' [1895; WNT wee III]. Zelfstandig gebruikt verl.deelw. van deprimeren.
1776.   deputatie zn. 'afvaardiging'
categorie:
leenwoord
Vnnl. deputatie "gesondene" [1654; Meijer], deputatie "afzending" [1658; Meijer].
Ontleend aan Frans députation 'het afvaardigen van personen' [voor 1650; Rey], eerder al 'groep afgevaardigden' [1433; Rey], een afleiding van het werkwoord députer 'afvaardigen' [1328; Rey], eerder al 'toewijzen, bestemmen' [ca. 1265; Rey] < Laatlatijn deputare 'rekenen (onder), bestemmen voor', gevormd uit Latijn dē- 'van, weg', zie de-, en putāre 'overwegen, schatten', zie computer. Mogelijk is het ook een in het Vroegnieuwnederlands gevormde afleiding van het eerder ontleende werkwoord deputeren.
deputeren ww. 'afvaardigen'. Mnl. deputeren 'afvaardigen' [1385; MNHWS], deputeren 'id.' [1432; MNW-R] < Frans députer 'machtigen, delegeren, afvaardigen' [1328; Rey], eerder al 'toewijzen' [1265; Rey] < Laatlatijn deputare 'rekenen (onder), bestemmen voor'. ◆ gedeputeerde zn. 'afgevaardigde'. Mnl. deputeerden (mv.) 'afgevaardigden, vertegenwoordigers' [1420; MNW verbont], vnnl. gedeputeerde (mv.) 'vertegenwoordigers' [1519; WNT vertoonen]. Verl.deelw. van deputeren, zelfstandig gebruikt.
Fries: deputaasje◆deputearre
1777.   deputeren
categorie:
leenwoord
Zie: deputatie
1778.   derailleren ww. 'ontsporen'
categorie:
leenwoord
Nnl. derailleeren 'ontsporen (van treinen)' [1863; Kramers], [1896; WNT trein], derailleren 'ontsporen, uit de koers raken, opraken' (overdrachtelijk) [1953; WNT vitaal].
Ontleend aan Frans dérailler 'uit de rails lopen' [1842; Rey], gevormd uit dé- 'ont-, weg van', zie de-, en het zn. rail 'spoor', zie rail.
Veel spoorwegtermen zijn uit het Engels ontleend of vertaald. Het Engels gebruikt voor 'ontsporen' echter derail of be derailed, dat indirect aan het Frans is ontleend, getuige de eerste attestatie (1850) in OED, uit een boek over het spoorwegstelsel: Derailment: I have adopted this word from the French ... the verb to derail or to be derailed may be used in a corresponding sense 'Derailment: ik heb dit woord overgenomen uit het Frans... het werkwoord derail of be derailed kan in overeenkomstige zin worden gebruikt'.
1779.   derailleur zn. 'versnellingsmechanisme van fiets'
categorie:
leenwoord
Nnl. dérailleur [1951; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans dérailleur 'id.' [1911; Rey], een afleiding van het werkwoord dérailler 'uit de rails lopen, uit het spoor raken', zie derailleren.
Een derailleur is een mechanisme dat de ketting van het ene versnellingsblad losmaakt en om het andere legt, dus als het ware van het ene spoor naar het andere brengt.
1780.   derby zn. 'sportwedstrijd tussen twee ploegen uit dezelfde plaats of omgeving'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. derby 'wedstrijd tussen twee plaatselijke clubs' [1931; Kramers II]. Daarvoor alleen als naam van de Engelse Derby als paardenrennen.
Ontleend aan Engels derby 'id.', in deze betekenis een verkorting van het veel frequentere local derby 'plaatselijke wedstrijd' [1914; OED].
Derby is de naam van een Engels graafschap. Edward Stanley, de twaalfde graaf van Derby, organiseerde in 1780 in Epsom paardenrennen die gingen behoren tot de belangrijkste van Groot-Brittannië, en nog altijd Derby worden genoemd. Bij uitbreiding werd deze naam ook voor andere paardenrennen en wedstrijden gebruikt, maar dan altijd in combinatie met een extra bepaling, zoals French Derby [1890; OED] en air derby 'vliegwedstrijd' [1914; OED]. In de voetbalsport ontstond onder plaatselijke clubs de gewoonte elkaar in een local derby te treffen en in deze betekenis is het woord derby ook in het Nederlandse voetbaljargon terechtgekomen.
De Engelse uitspraak is met lange a, maar in het Nederlands wordt meestal een spellinguitspraak gehanteerd, dus /derbi/, of een Engelse spellinguitspraak /durbi/, met een eerste lettergreep als in Engels herb.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven