Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleed woord"

2421 tot 2430 van 3068

1 ... 301 ... 611 ... 911 ... 1221 ... 1531 ... 1831 ... 2141 ... 2401 | 2411 | 2421 | 2431 | 2441 | 2451 ... 2761 ... 3061

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



nimf
nippen
nippertje
nipt
nis
-nis
nitwit
niveau
nivelleren
nobel

noch

node(n)
noedels
noemen
noen
nog
noga
nok
nokken
nomade
-nomie


2421.   noch vgw. 'en ook niet'
categorie:
erfwoord, geleed woord
Onl. ne sint spraken noh woorth 'er zijn talen noch woorden', noh unreht min noh sunda min 'noch mijn ongerechtigheid noch mijn zonde' [beide 10e eeuw; W.Ps.]; mnl. noch, nog 'ook niet' in dat her bedechtenlike. Nie dar ane ne missede nog ne loug 'opdat hij niet opzettelijk (iets) daarvan achter zou houden of verkeerd zou weergeven' [1200; VMNW], mer hine seide nien noch ia 'maar hij zei nee noch ja' [1220-40; VMNW]; vnnl. noch.
Os. noh (mnd. noch, nach); ohd. noh (nhd. noch); ofri. noch (nfri. noch), nach; got. nih; alle 'noch', < pgm. *ne-h(w), *n-uh(w), gevormd uit het negatiepartikel *n(e), zie nee(n), en het versterkingspartikel -(u)h 'en, ook', zoals ook in doch en nog.
Op dezelfde manier zijn gevormd: Latijn neque 'en niet, ook niet'; Sanskrit naca 'id.'; < pie. *ne-kwe-. Hiervan correspondeert het tweede lid *-kwe 'en, ook' (IEW 635) met: Latijn -que; Grieks te; Sanskrit ca; Oudiers -ch; alle 'en' of 'ook'.
Van dit nevenschikkend voegwoord komen in het Middelnederlands naast noch ook de nevenvormen no en nochte voor. No is wrsch. een verzwakte vorm van noch (FvW, NEW); verklaring uit het loutere partikel pgm. *ne- zonder -h (MNW) lijkt minder wrsch., omdat dan de klinker niet meer verklaard kan worden. De vorm nochte kon ontstaan naar analogie van het nevenschikkend voegwoord ofte, ochte naast of.
Het woord verschilt slechts in spelling met het bijwoord nog 'tot op dit ogenblik'. Beide woorden werden in het Middelnederlands meestal met -ch geschreven. De neiging om beide woorden verschillend te spellen ontstond al in het Vroegnieuwnederlands; pas in 1804 werd het huidige verschil tussen het voegwoord noch en het bijwoord nog in spellinggidsen bekrachtigd (Van der Sijs 2004: 520). In het Afrikaans, dat beide woorden ook heeft behouden, schrijft men resp. nóg 'noch' en nog 'nog'.
Fries: noch
2422.   node(n)
categorie:
geleed woord
Zie: nood
2423.   noemen ww. 'een naam geven; vermelden'
categorie:
geleed woord
Mnl. noemen, nomen 'een naam geven; vermelden' in forfait dat hir ghenoemet es 'voornoemde geldstraf' [1237; VMNW], Tristant ben ic genvomet 'ik ben Tristan genoemd, ik heet Tristan' [1250; VMNW]; vnnl. noemen [1599; Kil.].
Ablautende afleiding bij naam.
Mnd. nomen; mhd. be-nüemen; ofri. nōmia; < pgm. *nōmijan-. Met umlaut van lange klinker ook nnl. dial. nömen (Achterhoek), nümen (Brabant, Antwerpen). Daarnaast zonder umlaut mhd. nuomen < pgm. *nōmon-. Deze woorden zijn dus uitsluitend continentaal-West-Germaans. Algemeen Germaans is wel de afleiding pgm. *namn-jan- 'noemen', waaruit: mnl. nennen; os. nemnian; ohd. nemnen, nemmen, nennen (nhd. nennen); ofri. namna, nemna, nanna, nenna (nfri. neame); oe. nemn(i)an; on. nefna, nemna (nzw. nämna); got. namnjan. Hierin is de tweede -n- de voortzetting van die in de stam pie. *h3néh3-mn- 'naam'. Ten slotte is er de rechtstreekse (niet-ablautende) afleiding van het zn., pgm. *namōn-, waaruit: mnl. namen; os. namōn; ohd. namōn (mhd. namen); oe. namian (ne. name).
In het BN wordt noemen ook gebruikt met een onovergankelijke betekenis 'heten'.
noemer zn. 'onderste getal in een breuk'. Vnnl. Int ghebroken sijn twee manieren van ghetalen. dair af dirste gheheten es den Teller. want hy bediet altijt tgetal van den deelen die onder hem staen Dander heetmen den (noemer) want hi noemt altijd die deelen hoe vele [1508; Kool]. Afleiding van noemen met het achtervoegsel -er, zie -aar.
Fries: neame ◆ neamer
2424.   nog bw. 'tot op dit ogenblik'
categorie:
erfwoord, geleed woord
Onl. noch 'tot op dit ogenblik, nog' in unse suster is nogh weinigh ande nehauet nogh ther spunne nieht 'onze zuster is nog jong en heeft nog geen borsten', the genatha, the min noch beydet 'de genade die mij nog wacht' [beide ca. 1100; Will.]; mnl. noch, nog 'tot op dit ogenblik; in de nabije toekomst; daarenboven' en als versterking van een comparatief: als er nog uele decke dut 'zoals hij nog zeer dikwijls doet' [1200; VMNW], of ic ten wapenen noch duoge 'of ik nog geschikt ben voor de wapenen' [1220-40; VMNW], noch blider dan 'nog verheugder dan' [1220-40; VMNW], so mach ic noch genesen 'dan kan ik nog genezen' [1250; VMNW], noch eens 'nogmaals' [1265-70; VMNW], want die wolf heuet nog viele ander naturen 'want de wolf heeft nog vele andere eigenschappen' [1270-90; VMNW]; vnnl. nog.
Os. noh; ohd. noh (nhd. noch); ofri. noch (nfri. noch); got. nauh; < pgm. *nuh, gevormd uit *nu 'nu', zie nu, nou, en het versterkingspartikel *-(u)h 'en'.
Uit pie. *nu-kwe-, waarbij het tweede lid *-kwe 'en, ook' (IEW 635) correspondeert met: Latijn -que; Grieks te; Sanskrit ca; Oudiers -ch; alle 'en' of 'ook'.
Gezien de etymologie van dit woord is de oorspr. betekenis (temporeel) 'en nu', meer in het bijzonder 'in het verleden tot en met nu' of 'nu en later, in de nabije toekomst'. Al in het vroegste Middelnederlands is daarnaast de abstractere betekenis 'daarenboven' geattesteerd.
Fries: noch
2425.   non- voorv. 'niet-'
categorie:
geleed woord
Vnnl. by noncomparitie 'als de gedaagde niet verschijnt' [1545; Stall.], non betalinghe 'het niet betalen' [1615; Stall.], in cas van non-accordt 'als er geen akkoord is' [1632; Stall.], bij non ontmoetinge 'in geval de ontmoeting niet doorgaat' [1657; WNT]; nnl. nonbetaaling 'niet-betaling' [1760; WNT].
Ontleend aan Frans non- 'niet-', het als voorvoegsel gebruikte bijwoord non 'nee' [842; Rey], ontwikkeld uit Latijn nōn 'niet, nee'. Het Latijnse woord is een samentrekking van *ne oinom, letterlijk 'niet een', waarin ne het negatiepartikel is, zie nee(n), en Vroeglatijn oinom de oorspr. vorm van de onzijdige vorm van klassiek Latijn ūnus 'één', zie een. Oude Latijnse schrijfwijzen die dit bevestigen, zijn noenum, noenu. Op een vergelijkbare wijze zijn de Latijnse woorden nihil (< *ne hīlum) 'niets' en nullum 'id.' gevormd, zie nihil en nul.
In samenstellingen is non- in het Frans productief vanaf de 13e eeuw, zie nonsens. In het Engels verschijnen samenstellingen met non- onder invloed van het Frans vanaf de 14e eeuw en werd het voorvoegsel later eveneens zeer productief. Nederlandse samenstellingen met non- zijn veel minder frequent, omdat het inheemse niet ook als voorvoegsel wordt gebruikt. De meeste samenstellingen met non- zijn rechtstreeks ontleend aan het Frans of Engels, of het zijn leenvertalingen, bijv. non-fictie, non-verbaal. Tegenwoordig komen vormingen van non- met een inheems woord voornamelijk als gelegenheidssamenstellingen voor, bijv. in hij heeft non-verstand van computers '... geen verstand ...'.
Fries: non-
2426.   nooit bw. 'op geen enkel moment'
categorie:
geleed woord
Mnl. noit 'op geen enkel moment' in noit eer op enen tijt 'nog nooit eerder', si mi hebben vro gemakt Meer dan ic noit was teuoren 'ze hebben me blijer gemaakt dan ik ooit tevoren ben geweest', Want got ... Lutgarden noit nit nonsseide Van selken dingen 'want God ontzegde Lutgard nooit zulke dingen' [alle 1265-70; VMNW], Noint ne saghene menschen oghen 'nooit eerder hebben mensenogen hem gezien' [1285; VMNW oghe], van allen dien gheloue dat hi ons noient dede 'van alle beloften die hij ons ooit gedaan heeft' [1292; VMNW].
Wrsch. gevormd bij ooit 'op enig moment', met negatiepartikel n- (zie nee(n)) naar analogie van niets bij iets, niemand bij iemand, nergens bij ergens en vooral mnl. nie 'nooit' bij ie 'ooit'. De oorsprong van de -n- in de nevenvorm noi(e)nt (zo ook in het antoniem mnl. oint) is onbekend. Heeroma (1942) neemt hiervoor een oorspr. vorm *nooitnie aan, via een tussenvorm *nooiniet of *nooitn > *nooient.
Literatuur: K. Heeroma (1942), 'Etymologische aantekeningen: 9. Nooit', in: TNTL 61, 99-101
Fries: nea, naast noait uit het nnl.
2427.   nootmuskaat
categorie:
geleed woord
Zie: muskaat 1
2428.   nopens vz. 'met betrekking tot, aangaande'
categorie:
geleed woord
Vnnl. Nopens de Translatie van ... 'aangaande de overdracht van ...' [1528; iWNT translatie].
Afleiding met bijwoordelijke -s van het teg.deelw. van nopen, met assimilatie van de medeklinkercluster -nds > -ns.
Fries: -
2429.   normeren
categorie:
geleed woord
Zie: norm
2430.   nors bn. 'geïrriteerd, stug'
categorie:
geleed woord
Mnl. Hi seide norts 'hij zei op een norse manier' [1340-60; MNW-R]; vnnl. Als hy by noordscher haesticheyt wort verhit 'als hij door irritatie en drift verhit raakt' [1512; iWNT], De Nortsche Nydt steegh uyt haer helsche hol [1610-19; iWNT], Je grauwde, je snaude, ... Je waert soo nors [1612; iWNT], dien norssen kasteleyn [1630; iWNT kastelein], norsse Noormannen [1640; iWNT zweep].
Men leidt het bn. nors meestal af van een klanknabootsend werkwoord mnl. norren 'knorren, brommen' [1477; Teuth.] (NEW, WNT), vergelijkbaar met knorren en morren. Het werkwoord is echter jonger en slechts spaarzaam geattesteerd. Waarschijnlijker is afleiding met bijvoeglijke -s van noord, mnl. nort. Het noorden werd in het Middelnederlands vaak geassocieerd met de slechte en zwakke eigenschappen van de mens, zoals bijv. de uitdrukking haer caproen stont al int noort 'zij had een slecht humeur' [1340-60; MNW-R]. De medeklinkercluster /rts/ werd door assimilatie vereenvoudigd tot /rs/.
Nfri. noartsk, noartel, noartlik, noartich 'nors'. Als de Friese vormen inheems zijn en niet ontleend aan of beïnvloed door de oude Nederlandse vormen, is afleiding van noord onwaarschijnlijk en verwacht men eerder afleiding van een basiswoord op -t. De vorm noartel suggereert afleiding van een werkwoord.
Fries: noartsk, noartel, noartlik, noartich

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven