1.   schaal 2 zn. 'maatstaf'
categorie:
leenwoord
Nnl. op een groote schaal 'met grote omvang' [1823; iWNT], schaal 'maatstaf' [1864; iWNT].
Ontleend aan Duits Skala [18e eeuw; Kluge] of Engels scale [1626; BDE], beide 'maatstaf'. Zowel Duits als Engels hebben het woord ontleend aan hetzij Italiaans scala 'trap, ladder' [eind 13e eeuw; DELI], hetzij direct aan Latijn scālae 'trap(treden), ladder', eigenlijk mv. van scāla (< *scand-s-la, zie scala), dat is afgeleid van het ww. scandere 'klimmen, bestijgen', zie scanderen.
De betekenis 'maatstaf met streepjes' heeft zich vanwege vormovereenkomst ontwikkeld uit de oorspronkelijke betekenis 'trap, ladder'. In het Middelnederlands is uit het Latijn geleend scale 'trap, ladder' [ca. 1483; MNW], maar dit woord was na de middeleeuwen verdwenen uit het Nederlands. De betekenisontwikkeling van 'trap' naar 'maatstaf' heeft dus niet plaatsgevonden binnen het Nederlands.
Fries: skaal


  naar boven