1.   rabat zn. 'korting'
categorie:
leenwoord
Mnl. eerst het ww. rabateren in rabaterden 'brachten in mindering' [1293; VMNW], dan in rabate van 'in mindering op' [1302; MNW].
Ontleend aan Oudfrans rabat 'korting' [1260; TLF], een afleiding van rabattre 'enigszins in prijs verlagen' [ca. 1225; TLF], ook 'omkeren' [1200-30; Rey], een afleiding met re- 'terug, weer, opnieuw' van abattre 'een overeengekomen prijs verlagen' [begin 13e eeuw; TLF], ook 'neerslaan' [1080; Rey], eerder al abattere < vulgair Latijn abattuere [6e eeuw; Rey], gevormd uit ad- 'tot einddoel voerend' en battuere 'slaan', zie batterij.
Fries: rabat


  naar boven