1.   rabarber zn. 'groente (Rheum rhabarbarum)'
categorie:
leenwoord
Mnl. reubarbaro 'rabarber(wortel)' [1351; MNW-P], ene wortele gelijc rebarben 'een wortel als rabarber' [1351; MNW-P], dan eynreley bytter cruyt, genant rebarber 'een bitter kruid, genaamd rabarber' [1477; MNW]; vnnl. Rhabarbare 'rabarber' [1554; Dodonaeus], rabarber [1567; Nomenclator].
Ontleend aan middeleeuws Latijn r(h)eubarbarum 'rabarber' [7e eeuw; TLF], later r(h)a barbarum 'id.'. Dit woord is samengesteld uit rheu-, rha, ontleend aan Grieks rhã, rhẽon 'rabarber', en het bn. barbarum 'vreemd, onbeschaafd', zie barbaar. De groente werd in verband gebracht met de oude naam Rha voor de rivier Wolga, via welke de rabarber zou zijn geïmporteerd, maar dit verband is wrsch. later gelegd. In het Middelnederlands komen ook vormen voor die teruggaan op de Oudfranse vorm reubarbe [13e eeuw; TLF] (Nieuwfrans rhubarbe).
Mogelijk verwant met Perzisch rēwend 'soort rabarber'.
Rabarber kwam aanvankelijk uit China en de gedroogde wortels werden om hun laxerende werking geïmporteerd. Er werden meer soorten rabarber onderscheiden, bijv. ook Rha Ponticum oft Rheum Ponticum en Rha oft Rheum Indicum [1554; Dodonaeus].
Fries: rabarber


  naar boven