1.   raat zn. 'wasbouwsel in een bijenkorf'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. rāta 'waskoek' in suottera over honog in rata 'zoeter dan honing en honingraat' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. rate 'id.' in si maken was ende oec raten 'ze (de bijen) maken was en ook raten' [1287; VMNW]; vnnl. raet.
Ohd. rāza v. (nhd. gewest. Roße), mhd. rāz o. (nhd. gewest. Roß); < pgm. *hrētō-, *hrēta-. Daarnaast staan, met onverklaard vocalisme, de weinig frequente nevenvormen mnl. rete 'raat' [1339; MNW] en rote [ca. 1425; MNW]. De *h wordt gereconstrueerd op grond van vulgair Latijn frata mellis 'honingraat' in de Reichenauer glossen, geschreven in Noord-Frankrijk in de 8e eeuw. Hierin is frata een Frankisch leenwoord. Later ontstond daaruit Oudfrans ree 'honingraat' [ca. 1130; TLF], waarvan uiteindelijk Nieuwfrans rayon 'raat' is afgeleid.
Mogelijk hetzelfde woord als mhd. rāze 'brandstapel', waarbij men van een gemeenschappelijke betekenis 'vlechtwerk' zou kunnen uitgaan. Verwant is dan wellicht Kerkslavisch krada 'brandstapel', hoewel dat qua vorm niet goed te verantwoorden is, aangezien dat via Proto-Slavisch *korda- moet teruggaan op pie. *kord- en Proto-Germaans *hrēt- op pie. *kreh2d-. Verband met hor bij een wortel pie. *k(e)rt- 'vlechten' (IEW 584) is zeer hypothetisch, hoewel semantisch goed te verdedigen: ook Hoogduits Wabe 'raat' is afgeleid van de wortel van weven.
Fries: -


  naar boven