1.   raad zn. 'advies; bestuursorgaan'
categorie:
erfwoord
Onl. rāt 'advies' in an radon ouir kint manno 'met betrekking tot zijn raadgevingen over de mensenkinderen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. raet 'advies, oplossing, plan, overleg' in ic geue iv rat 'ik geef u advies' [1201-25; VMNW], bi gemenen rade 'na algemeen overleg' [1236; VMNW], dat was al gedaen met rade 'dat was allemaal gedaan volgens plan' [1265-70; VMNW], Heft enen raet daer iegen vonden 'heeft daar een oplossing voor gevonden' [1265-70; VMNW], si was hen te rade ghegaen 'zij had hun om advies gevraagd' [1276-1300; VMNW], 'bestuurscollege' De prior ... ende de groetmeestrigghe ... ende har raet maken cont 'de prior en de grootmeesteres en hun raad maken bekend' [1267; VMNW], Hi nam raet ... Metten vroetsten van sinen rade 'hij won advies in bij de verstandigsten van zijn raad' [1285; VMNW].
Os. rād; ohd. rāt (nhd. Rat); ofri. rēd (nfri. ried); oe. ræd; on. ráð (nzw. råd); met een grote diversiteit aan afgeleide betekenissen, < pgm. *rēda-, nomen actionis bij raden.
Het woord kende in het Middelnederlands een groot aantal betekenisnuances, evenals het bijbehorende werkwoord raden. De meeste ervan zijn tegenwoordig verouderd. De belangrijkste betekenissen zijn 'advies' en 'adviserend bestuursorgaan'. In de betekenis 'uit meerdere personen bestaand bestuursorgaan', met adviserende, besturende, beslissende of rechtsprekende functie, fungeert het woord in de namen van vele overheidsinstellingen, bijv. Raad van State (NN), Hoge Raad, Raad van Europa, gemeenteraad (NN), en in andere bestuursorganen, bijv. raad van bestuur, raad van commissarissen.
Fries: ried


  naar boven