|
1. |
raap zn. 'knolgewas (Brassica rapa)' categorie: leenwoord, uitleenwoord Mnl. rape 'raap' [1240; VMNW]; vnnl. vooser dan een raep 'ondeugdelijk' [voor 1540; WNT voos I], Rapen zijn tweederley, tam ende wilt [1543; Fuchs]. Ontleend aan Latijn rāpa, nevenvorm van rāpum 'raap, knol' (waaruit Frans rave 'raap'). Hiermee verwant zijn: vnnl. roeve 'raap' [1571; MNW], rove 'id.'; mnd. rove 'id.'; ohd. ruoba 'id.' (nhd. Rübe). Engels rape 'koolzaad' [1398; OED], is in de betekenis 'soort veevoer' mogelijk aan Nederlands raap ontleend (OED). Bovendien zijn verwant: Grieks rháphanos 'kool, radijs'; Litouws rópė 'raap'; Kerkslavisch rěpa 'raap' (Russisch répa). Een gemeenschappelijke Proto-Indo-Europese reconstructie is niet mogelijk. Wellicht is er sprake van een oud cultuurwoord dat ontleend is aan een voor-Indo-Europese taal. Deze groente wordt tegenwoordig in het NN meestal knolraap of meiraap genoemd. De jonge stelen ervan heten raapstelen. Fries: raap
|
naar boven
|