1.   beuling zn. 'ingewanden, darmen; worst'
categorie:
leenwoord
Mnl. bodels (mv.) 'darmen, ingewanden' [1293; Gysseling/Wyffels], bodelinge (mv.) 'ingewanden' [ca. 1350; MNW], ook bodelinc, bouwelinc, beudelinc, bolinc, beulinc 'darmen, ingewanden; worst'; vnnl. beulinck, beulingh, bolingh 'gevulde darm, worst, worstjes' [1599; Kil.], beulingen (mv.) '(lever)worsten' [1655; WNT]; nnl. (Vlaams) beuling 'ingewanden van een dier; worst' (Schuermans 1865-70).
Gevormd uit het Middelnederlandse achtervoegsel -inc en mnl. bodel 'darm', een woord dat via Oudfrans *bodel 'ingewand' (waaruit via boiel Nieuwfrans boyau 'darm; slang aan pomp, binnenband van racefiets') ontleend is aan middeleeuws Latijn *botella 'darmen, ingewanden', meervoud van Latijn botellus 'worstje', verkleinwoord van botulus 'worst', zie botulisme. De vormen met -eu- ontstonden naar analogie van woordparen als bogel beugel; logen leugen; meulen molen.
De Nederlandse betekenis 'worst' kan niet uit Latijn botulus 'worst' overgenomen zijn, omdat deze betekenis in het Frans en het middeleeuws Latijn niet voorkomt. De beuling 'ingewanden, darmen' werd gebruikt om er worst in te stoppen, vandaar de betekenisoverdracht. De oorspr. Latijnse betekenis is dus uiteindelijk in het Nederlands weer opgekomen.
De theorie dat Frans boudin 'worst' (zie pudding) afkomstig is uit middeleeuws Latijn *botellinus en dus indirect verband houdt met beuling, wordt algemeen verworpen (Rey, TLF).
Literatuur: M. Gysseling/C. Wyffels (1962) 'Diets in schepenverordeningen van Calais uit het eind der XIIIde eeuw', in: Studia Germanica Gandensia 4, 9-30
Fries: -


  naar boven