1.   betten ww. 'bevochtigen'
categorie:
geleed woord
Mnl. betten 'met warm water bevochtigen, nat maken' [ca. 1460, Hollands; MNW]; daarnaast zonder umlaut mnl. batten 'met warm water nat maken, stoven, koesteren' [ca. 1460; MNW]. De -tt- duidt erop dat het wrsch. een Noordzee-Germaans woord is.
Afleiding van het zn. bad.
Nedersaksisch betten; nfri. bette 'nat maken' [17e eeuw], betsje; Oost-Fries betten; oe. beðian '(warm) betten'; < pgm. *baþjan-.
Pgm. -j- veroorzaakt naast umlaut -a- > -e- ook geminatie van de voorafgaande medeklinker: -þ- > -þþ-, waaruit zich -ss- ontwikkelde, zoals in Vlaams bessen [Schuermans 1865-70] naast Vlaams betten [1599; Kil.]. Aangezien de geminatie ook in het Fries en in Fries getinte dialecten -tt- opleverde (zie ook Schönfeld 1970, par. 50), zien sommigen in betten een Fries leenwoord.
Fries: bette


  naar boven